4.5.1.In de artikelen 21, 21c, 21f, 21j en 21k AWR is – voor zover hier van belang – het volgende bepaald:
Artikel 21
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
c. verzamelinkomen: verzamelinkomen als bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
(…)
e. inkomensgegeven:
1° indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen;
2° indien over een kalenderjaar geen aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde belastbare loon;
f. afnemer: bestuursorgaan dat op grond van een wettelijk voorschrift bevoegd is tot gebruik van een inkomensgegeven;
g. betrokkene: degene op wie het inkomensgegeven betrekking heeft;
(…)
1. Bij de bepaling van het inkomensgegeven, bedoeld in artikel 21, onderdeel e, onder 1°, zijn de
regels die gelden bij de heffing van de inkomstenbelasting van overeenkomstige toepassing.
2. Bij de bepaling van het inkomensgegeven, bedoeld in artikel 21, onderdeel e, onder 2°, zijn de
regels die gelden bij de heffing van de loonbelasting van overeenkomstige toepassing.
(…)
4. Indien in het kader van de heffing van de inkomstenbelasting of de loonbelasting aan
betrokkene een aanslagbiljet, een afschrift van de uitspraak op bezwaar of een afschrift van de
beschikking ambtshalve vermindering wordt verstrekt, wordt het bijbehorende inkomensgegeven
afzonderlijk vermeld.
3. Voor zover een inkomensgegeven ten grondslag ligt aan een besluit van een afnemer wordt het
bekendgemaakt en verenigd in één geschrift met dat besluit.
1. Met een voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur wordt gelijkgesteld het
inkomensgegeven, bedoeld in artikel 21, onderdeel e, onder 2°, zoals dat met
het oorspronkelijke besluit van de afnemer is bekendgemaakt op grond van artikel 21f, derde lid.
2. Een bezwaarschrift tegen of verzoekschrift om wijziging van het besluit van de afnemer
wordt, voor zover het gericht is tegen het inkomensgegeven, mede aangemerkt als een
bezwaarschrift tegen of verzoekschrift om ambtshalve vermindering van het inkomensgegeven.
3. Een bezwaarschrift tegen of verzoekschrift om ambtshalve vermindering van het
inkomensgegeven wordt, indien gericht tegen het besluit van de afnemer, mede aangemerkt als
een bezwaarschrift tegen of verzoekschrift om wijziging van het besluit van die afnemer.
1. In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen wordt een onjuist inkomensgegeven door de
inspecteur ambtshalve verminderd.
2. Indien betrokkene een verzoek om ambtshalve vermindering heeft gedaan en dat verzoek
geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen, beslist de inspecteur dat bij een voor bezwaar vatbare
beschikking.
3. Het met de belastingaanslag inkomstenbelasting samenhangende inkomensgegeven, bedoeld
in artikel 21, onderdeel e, onder 1°, wordt voor de toepassing van dit artikel geacht onderdeel uit
te maken van die belastingaanslag.
4.5.2.In de wetsgeschiedenis van de onder 4.5.1 vermelde bepalingen is onder meer het volgende opgemerkt:
Artikel 21c AWR
“Artikel 21c regelt in het eerste lid dat de formele regels die van toepassing zijn op het heffingsproces van de inkomstenbelasting, dat wil dus zeggen bij de vaststelling van de inkomstenbelastingschuld, overeenkomstig toegepast worden bij het bepalen van het authentieke verzamelinkomen. (…) Ook betekent dit dat het verzamelinkomen zoals dit voor de burger kenbaar wordt op het aanslagbiljet een voor bezwaar vatbare beschikking is. (…)
Het vierde lid bepaalt dat de inspecteur in alle gevallen waarin aan belastingplichtigen beschikkingen met betrekking tot de verschuldigde inkomstenbelasting of loonbelasting worden verstuurd in de beschikking het bijbehorende authentieke inkomensgegeven expliciet vermeldt. Gedacht moet worden aan de (navorderings)aanslag inkomstenbelasting, de uitspraak op een bezwaar, de beschikking ambtshalve vermindering en de aan de werknemer opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting. (…) Deze mededelingsplicht voor de inspecteur hangt samen met het toegenomen belang van het authentieke inkomensgegeven. De vermelding van het authentieke inkomensgegeven is een beschikking en heeft - behalve in geval van een ambtshalve vermindering - voor wat betreft de rechtsbescherming dezelfde status als de beschikking met betrekking tot de inkomstenbelasting en loonbelasting waarmee het bekend wordt gemaakt. Concreet betekent dit dat de vermelding van het authentieke inkomensgegeven op een (navorderings)aanslag inkomstenbelasting en naheffingsaanslag loonbelasting voor bezwaar vatbaar is, en de vermelding op een uitspraak op bezwaar voor beroep vatbaar.'
MvT,
Kamerstukken II2006/07, 31 085, nr. 3, blz. 24.
Artikel 21f, derde lid, AWR
“Er is voor gekozen het authentieke inkomensgegeven telkens bekend te maken aan betrokkene
als het wordt gebruikt door een afnemer bij het nemen van een besluit. Dit is geregeld in het derde lid. Hiermee wordt bereikt dat het authentieke inkomensgegeven aan de burger bekend wordt gemaakt op het moment dat hij een concreet financieel belang heeft, namelijk het besluit van een afnemer in het kader van een inkomensafhankelijke regeling. In de besluiten van de afnemers die het inkomensgegeven gebruiken wordt dit gegeven immers doorgaans gebruikt als grondslag voor een berekening van een toeslag, subsidie of bijdrage. Teneinde de burger de mogelijkheid te geven de berekening te kunnen verifiëren, is het noodzakelijk dat hij weet welk gegeven van hem gebruikt is. Het zorgvuldigheidsvereiste, zoals neergelegd in de artikelen 3:46 en 3:47 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), brengt mee dat een afnemer een genomen besluit deugdelijk motiveert. Het derde lid concretiseert deze verplichting. De afnemer wordt verplicht het gegeven zoals gebruikt te vermelden en te verenigen in één geschrift met zijn besluit. In de praktijk betekent dit dat aan circa 7 miljoen burgers van wie het authentieke inkomensgegeven in de BRI is opgenomen het gegeven al binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar bekend wordt gemaakt via een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen. Van deze groep betreft het circa 2 miljoen personen voor wie enkel het belastbare loon als inkomen geldt; voor de andere groep van 5 miljoen personen gaat het om het verzamelinkomen.
Op deze plaats wordt er reeds op gewezen dat de rechtsbescherming die de burger geboden wordt in verband met het authentieke loongegeven aanknoopt bij de toepassing van het gegeven door een afnemer (zie artikel 21j). Ook in verband met deze rechtsbescherming is het van belang dat de afnemer het gebruikte gegeven vermeldt.'
MvT,
Kamerstukken II2006/07, 31 085, nr. 3, blz. 27-28.
Artikel 21j, eerste lid, AWR
“Ten aanzien van het authentieke loongegeven is ervoor gekozen een rechtsingang te creëren op het moment dat de burger een concreet financieel belang heeft, namelijk het moment waarop het loongegeven wordt toegepast door een afnemer. Op dat moment is rechtsbescherming ook nodig, omdat de burger nog niet eerder een rechtsingang heeft gehad. In de voorgestelde systematiek wordt het authentieke loongegeven niet afzonderlijk door de inspecteur bekend gemaakt door middel van een afzonderlijke voor bezwaar vatbare beschikking. (…) De formulering van het eerste lid brengt mee dat de bekendmaking door de afnemer de bezwaartermijn doet aanvangen. De gelijkstelling geldt echter alleen in het geval de afnemer het gegeven bekendmaakt met zijn oorspronkelijke besluit en niet indien de afnemer het loongegeven bekendmaakt met een uitspraak op bezwaar.”
MvT,
Kamerstukken II2006/07, 31 085, nr. 3, blz. 30–31.
Artikel 21j, tweede en derde lid, AWR
“De rechtsbescherming rond de bepaling van het verzamelinkomen sluit aan bij de rechtsbescherming zoals die geldt voor de inkomstenbelastingschuld. (…) Vervolgens is het verzamelinkomen zoals vermeld bij de definitieve aanslag en navorderingsaanslag een voor bezwaar vatbare beschikking. Deze kan op dezelfde wijze worden betwist als de bijbehorende aanslag. Overigens kan door de burger ook worden verzocht om ambtshalve vermindering van het authentieke verzamelinkomen. Bij toepassing van het verzamelinkomen door een afnemer kan de burger het toegepaste verzamelinkomen betwisten, waarbij het moment van toepassing van het gegeven uitmaakt of sprake is van bezwaar of verzoek om ambtshalve vermindering.”
MvT (algemeen deel),
Kamerstukken II2006/07, 31 085, nr. 3, blz. 11.
“Het is denkbaar dat de burger uitsluitend bezwaar heeft tegen het door de afnemer gebruikte authentieke inkomensgegeven, maar ook dat de burger bezwaar heeft tegen zowel het authentieke inkomensgegeven als tegen andere elementen die van invloed zijn geweest op het besluit van de afnemer. Het tweede en derde lid maken het mogelijk dat de burger, ongeacht of het bezwaar uitsluitend gericht is tegen het toegepaste authentieke inkomensgegeven dan wel ook anderszins gericht tegen het besluit van de afnemer, kan volstaan met het inzenden van één bezwaarschrift. Het gemak voor de burger staat hierbij voorop. Deze bepalingen zijn opgenomen omdat het niet mogelijk is in één geschrift bezwaar te maken tegen twee besluiten van verschillende bestuursorganen.
Het tweede lid regelt de situatie waarin de burger één geschrift indient bij de afnemer. Dit geschrift kan een bezwaarschrift zijn, maar ook een verzoekschrift tot wijziging. Dit geschrift wordt, indien het (mede) gericht is tegen het authentieke inkomensgegeven, (ook) aangemerkt als een bezwaar- of verzoekschrift tegen dat authentieke inkomensgegeven. De afnemer moet het geschrift, voor zover gericht tegen het authentieke inkomensgegeven, doorzenden naar de inspecteur, die het vervolgens behandelt volgens de fiscale procesregels. De Awb kent al een doorzendplicht (artikel 6:15 Awb), een aparte doorzendverplichting is derhalve niet nodig. Tegen beide uitspraken is vervolgens beroep mogelijk, waarbij het beroep betreffende het authentieke inkomensgegeven de fiscale rechtsgang volgt.
Het derde lid regelt de situatie dat het geschrift is ingediend bij de inspecteur, en (ook) gericht is tegen het besluit van de afnemer. (…)
Ten slotte wordt nog het volgende opgemerkt. De burger kan slechts eenmaal tegen eenzelfde authentiek inkomensgegeven bezwaar maken. Uit de vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat maar eenmaal bezwaar kan worden gemaakt tegen één en hetzelfde besluit. (…) In dit verband moet onder 'hetzelfde besluit' worden verstaan: een authentiek gegeven zoals dat op enig moment bepaald en bekend gemaakt is. Eerst na wijziging van dit bepaalde gegeven kan sprake zijn van een nieuw besluit.
Buiten de bezwaartermijn kan een burger een verzoek om ambtshalve vermindering van het authentieke inkomensgegeven indienen. Een dergelijk verzoek is mogelijk na afloop van de bezwaartermijn, maar ook voor aanvang van de bezwaartermijn, bijvoorbeeld naar aanleiding van de kennisgeving op de in ontwikkeling zijnde persoonlijke internetpagina van betrokkene.”
MvT,
Kamerstukken II2006/07, 31 085, nr. 3, blz. 30-31.
Artikel 21k, tweede lid, AWR
Het tweede lid regelt dat de inspecteur een (gedeeltelijke) afwijzing van het verzoek om een ambtshalve vermindering van het authentieke inkomensgegeven doet bij voor bezwaar vatbare beschikking. De burger heeft zodoende de mogelijkheid om een dergelijke afwijzing toch aan de rechter voor te leggen. De mogelijkheid om een verzoek om ambtshalve vermindering te doen, bestaat zowel na afloop van als voorafgaand aan de bezwaartermijn. Hiermee voorziet de regeling ook in een rechtsingang indien in de toekomst het authentieke inkomensgegeven voor de burger ter inzage staat op zijn persoonlijke internetpagina.'
MvT,
Kamerstukken II2006/07, 31 085, nr. 3, blz. 31-32.
Artikel 21k, derde lid, AWR
“(…) Ter vereenvoudiging van het aanslagbiljet en ter verbetering van de rechtsbescherming van belastingplichtige stelt het kabinet (…) voor te bepalen dat de heffingsrente, de revisierente, de betalingskorting en het verzamelinkomen die op het aanslagbiljet (of op het afschrift van de uitspraak of bij de bekendmaking) worden vermeld, voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep geacht worden onderdeel uit te maken van de belastingaanslag. Hierdoor wordt het aanslagbiljet overzichtelijker en kan belastingplichtige niet meer niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn bezwaren als hij in eerste instantie niet heeft geageerd tegen de heffings- of revisierente, de betalingskorting of het verzamelinkomen. Maakt de belastingplichtige bezwaar tegen de heffings- of revisierente, de betalingskorting of het verzamelinkomen, dan geldt omgekeerd het bezwaar ook tegen de belastingaanslag. De wijziging geldt ook voor bezwaar en beroep tegen een afwijzende beschikking op een herzieningsverzoek voor een voorlopige aanslag inkomstenbelasting en een afwijzende beschikking op een ambtshalve verminderingsverzoek voor een belastingaanslag inkomstenbelasting.
MvT Fiscale vereenvoudigingswet 2010,
Kamerstukken II2009/10, 32 130, nr. 3, blz. 29.
4.5.4.Met inachtneming van de systematiek van de wettelijke regeling, de onder 4.5.2 vermelde wetsgeschiedenis en het arrest BNB 2015/10 stelt het Hof bij zijn beoordeling het volgende voorop. Ingeval een belanghebbende tegen een besluit van een afnemer van een inkomensgegeven tijdig een bezwaarschrift indient dat mede is gericht tegen het in dat besluit vermelde inkomensgegeven, dient het voorschrift van artikel 21j, tweede lid, AWR te worden toegepast. Indien - zoals in het onderhavige geval - het inkomensgegeven een verzamelinkomen betreft als bedoeld in artikel 21, aanhef en onderdeel e, onder 1° AWR, vangt de bezwaartermijn aan met de bekendmaking van het verzamelinkomen, bij voor bezwaar vatbare beschikking, op het aanslagbiljet (zie de onder 4.5.2 weergegeven wetsgeschiedenis van artikel 21c AWR). Indien ten tijde van de indiening van het bezwaarschrift tegen het besluit van de afnemer de bezwaartermijn tegen de beschikking verzamelinkomen al is verstreken of nog een aanvang moet nemen (zie de casus van het arrest BNB 2015/10), dient dit geschrift op de voet van artikel 21j, tweede lid, AWR uitsluitend (mede) te worden aangemerkt als een verzoekschrift aan de inspecteur om het verzamelinkomen ambtshalve te verminderen (zie de onder 4.5.2 weergegeven wetsgeschiedenis van artikel 21j, tweede en derde lid, en artikel 21k AWR en zie r.o. 2.2.1 van het arrest BNB 2015/10). Ingevolge artikel 21k, derde lid, AWR wordt dit verzoekschrift voor de toepassing van artikel 21k AWR geacht mede betrekking te hebben op de belastingaanslag.
4.5.5.In het onderhavige geval komt het Hof, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, tot het volgende oordeel. Gelet op de bewoordingen van het door belanghebbende (tijdig) ingediende bezwaarschrift tegen de beschikking toeslagen (zie onder 2.6) is het geschrift door de Belastingdienst/Toeslagen terecht opgevat als mede te zijn gericht tegen het in deze beschikking vermelde inkomensgegeven (van de moeder van belanghebbende) en om die reden (in zoverre) doorgezonden aan de inspecteur. Belanghebbende is naar het oordeel van het Hof in het onderhavige geval ter zake van dit inkomensgegeven ‘betrokkene’ in de zin van artikel 21k, tweede lid, AWR, aangezien hij daarbij een concreet financieel belang heeft, vanwege de op zijn naam genomen beschikking toeslagen waarbij dit inkomensgegeven mede in aanmerking is genomen. Dit sluit aan bij de regeling van artikel 21f, derde lid, AWR waarin is voorschreven dat het desbetreffende inkomensgegeven (in casu: het verzamelinkomen van belanghebbendes moeder) door de afnemer (de Belastingdienst/Toeslagen) op de beschikking aan hem bekend moet worden gemaakt (zie de onder 4.5.2 vermelde wetsgeschiedenis bij artikel 21f, derde lid, AWR).