ECLI:NL:GHAMS:2018:4911

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2018
Publicatiedatum
14 januari 2019
Zaaknummer
17/00249
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag leges voor omgevingsvergunning en toepassing uitgebreide voorbereidingsprocedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een aanslag leges die is opgelegd voor het volgen van de uitgebreide voorbereidingsprocedure voor een omgevingsvergunning. De belanghebbende, [X] te [plaats], had een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van twee bedrijfsruimtes met bovenwoning. De gemeente Zaanstad had de aanvraag behandeld en een aanslag leges opgelegd van € 38.522, waarvan € 5.923,60 betrekking had op de uitgebreide voorbereidingsprocedure. De belanghebbende betwistte de aanslag en stelde dat de gemeente onterecht deze procedure had gevolgd, omdat het bouwplan inmiddels in overeenstemming was met het nieuwe bestemmingsplan dat op 5 juni 2015 in werking was getreden. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging. Het Hof oordeelde dat de gemeente terecht de uitgebreide voorbereidingsprocedure had gevolgd, omdat de aanvraag in strijd was met het bestemmingsplan. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het Hof concludeerde dat de aanslag leges terecht was opgelegd. De argumenten van de belanghebbende over de hoogte van de leges en het vertrouwensbeginsel werden verworpen, omdat de gemeente niet had toegezegd dat de leges zouden vervallen na inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan. De uitspraak van het Hof werd openbaar uitgesproken op 9 oktober 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 17/00249
9 oktober 2018
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te [plaats] , belanghebbende,
gemachtigde: mr. H. Elmas (advocaat te Zaandam)
tegen de uitspraak van 24 maart 2017 in de zaak met kenmerk HAA 16/866 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Zaanstad, de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 26 mei 2015 aan belanghebbende een
aanslag leges opgelegd ten bedrage van € 38.522 voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning (hierna: de aanslag).
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak, gedagtekend
30 december 2015, de aanslag gehandhaafd en het bezwaar afgewezen.
1.3.
De rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 9 mei 2017 en aangevuld bij brief van 2 juni 2017. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Op 17 augustus 2018 is bij het Hof een nader stuk van belanghebbende ingekomen.
1.6.
Bij e-mailbericht van 20 augustus 2018 heeft de heffingsambtenaar een ontbrekende bijlage bij het verweerschrift in hoger beroep alsnog aan het Hof toegezonden.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2018. Namens belanghebbende is verschenen de gemachtigde voornoemd. Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen mr. R. Wittenberg en mr. F.P. Brouwer. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak (waarin belanghebbende wordt aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’) de navolgende feiten vastgesteld.
“1.1. Op 15 mei 2014 heeft eiser een omgevingsvergunning aangevraagd voor de activiteit bouwen, voor het oprichten van twee bedrijfsruimtes met bovenwoning aan de [X-straat] te [plaats] . Eiser heeft hierbij een bedrag van € 400.000 (exclusief BTW) aangegeven als de geschatte bouwkosten van het totale project.
1.2.
Bij brief van 4 september 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad (hierna: het college) eiser bericht dat het bouwplan in strijd is met het vigerende bestemmingsplan en dat daarom op de aanvraag moet worden beslist met inachtneming van de zogenoemde uitgebreide voorbereidingsprocedure. Het college heeft eiser daarbij de mogelijkheid geboden in te stemmen met het opschorten van de beslistermijn ter zake van de aanvraag tot acht weken na inwerkingtreding van het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan, zodat eiser gevrijwaard blijft van een legesnota voor de uitgebreide voorbereidingsprocedure.
1.3.
Bij brief van 10 september 2014 heeft eiser het college meegedeeld niet in te stemmen met opschorting van de beslistermijn.
1.4.
Bij e-mailbericht van 22 januari 2015 heeft eiser verzocht om toezending van de vergunning.
1.5.
In reactie daarop heeft het college eiser op 25 februari 2015 bericht dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure wordt gestart.
1.6.
Op 19 mei 2015 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
1.7.
Het gewijzigde bestemmingsplan is in werking getreden op 5 juni 2015.
2. Bij uitspraak van 19 februari 2016 heeft deze rechtbank het beroep van eiser tegen de aan hem verleende omgevingsvergunning ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank houdt - voor zover thans van belang - het volgende in:
“4. Bij deze stand van zaken dient de vraag te worden beantwoord of verweerder terecht de uitgebreide voorbereidingsprocedure heeft toegepast.
5.1
Ter plaatse van het project geldt het bestemmingsplan ‘Bedrijven Zuid’, waarin de gronden de bestemming Bedrijventerrein-3 hebben. In artikel 5 van de planvoorschriften is vermeld waarvoor de voor ‘Bedrijventerrein-3’ aangewezen gronden zijn bestemd. Onder f is aangegeven dat ter plaatse van de maatvoeringsaanduiding ‘aantal wooneenheden’ ten hoogste het aangegeven aantal bedrijfswoningen is toegestaan. Op de plankaart staat ter plaatse van de bestemming Bedrijventerrein-3 aangegeven “maximaal aantal wooneenheden = 14”.
5.2.
De Afdeling heeft in de uitspraak van 7 mei 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1689) geoordeeld dat de maatvoeringsaanduiding op de plankaart ‘maximaal aantal Wooneenheden = 14” dient te worden vernietigd. Verweerder is opgedragen binnen 26 weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen.
5.3
Niet in geschil is dat verweerder de uitgebreide voorbereidingsprocedure heeft toegepast enkel en alleen vanwege het feit dat het project niet zou passen binnen het bestemmingsplan omdat het bestemmingsplan na de uitspraak van de Afdeling op het perceel geen bedrijfswoningen zou toestaan.
5.4
De rechtbank kan verweerder volgen in zijn standpunt. Met de vernietiging van de maatvoeringsaanduiding is de grondslag om een bedrijfswoning te bouwen komen te ontvallen. Op grond van artikel 5, onder 5, van de planvoorschriften is het toestaan van bedrijfswoningen immers gekoppeld aan een maatvoeringsaanduiding die is aangegeven op de plankaart. Nu de maatvoeringsaanduiding is vernietigd, is de conclusie dat ter plaatse geen bedrijfswoningen mogen worden opgericht volgens het bestemmingsplan. Derhalve heeft verweerder terecht besloten om de aanvraag te behandelen volgens de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. De beroepsgrond slaagt daarom niet.”
3. Eiser heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4. In verband met de onder 1.1 genoemde aanvraag heeft verweerder met dagtekening 26 mei 2015 een aanslag leges (hierna: de aanslag) opgelegd naar een bedrag van € 38.522. Het bedrag van de aanslag is opgebouwd uit de volgende onderdelen:
- bouwactiviteiten (wonen) € 9.430,14
- bouwactiviteiten (maatschappelijk / economisch) € 23.068,26
- in behandeling nemen aanvullende gegevens € 100,00
- afwijken bestemmingsplan met ruimtelijke onderbouwing
€ 5.923,60
€ 38.522,00”
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. In aanvulling hierop voegt het Hof nog de volgende feiten toe.
2.3.1.
Bij e-mailbericht van 3 februari 2015 heeft het Afdelingshoofd Juridische Procedures Omgevingsrecht van de gemeente Zaanstad (hierna: de gemeente) onder meer het volgende aan de gemachtigde medegedeeld:
“De systematiek van de Wabo en de Wro laten het niet toe om een omgevingsvergunning – die in strijd is met het geldende bestemmingplan – af te geven vooruitlopend op de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan. Het vaststellen van een bestemmingsplan is een raadsbevoegdheid. De gemeenteraad heeft het bestemmingsplan nog niet vastgesteld. Na vaststelling van het bestemmingsplan wordt het plan zes weken ter inzage gelegd voor beroep. Na zes weken ter inzagelegging treedt het bestemmingsplan in werking, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd. Wij zijn voornemens direct na inwerkingtreding van het bestemmingsplan de aangevraagde vergunningen te verlenen.”
2.3.2.
Bij e-mailbericht van 3 februari 2015 heeft de gemachtigde hierop – voor zover hier van belang – als volgt gereageerd:
“Als reden waarom het college niet thans en anticiperend de omgevingsvergunning verleent, zei u dat dit was uit zorgvuldig en zuiver besluitvorming. Dit zou naar uw zeggen het gebruik zijn binnen uw gemeente. (…) U zult begrijpen dat ik in lopende en toekomstige dossiers mij zal beroepen op de op de door u beweerdelijk binnen uw gemeente gehanteerd bestendig beleid/gebruik.
Tot slot, hecht ik er belang aan om het college voor de laatste maal te verzoeken de gevraagde omgevingsvergunning thans aan [belanghebbende] toe te zenden.
Bij gebreke waarvan zal [belanghebbende] worden geadviseerd procedures jegens uw gemeente te entameren. In de hoop en verwachting dat het niet zover behoeft te komen.”
2.4.
In het kader van de gevolgde uitgebreide voorbereidingsprocedure heeft de gemeente met dagtekening 24 maart 2015 aan de leden van de gemeenteraad Zaanstad stukken ter kennisneming aangeboden met betrekking tot de door belanghebbende ingediende aanvraag omgevingsvergunning. In de begeleidende notitie (met als onderwerp ‘Procedure tot afwijken van het bestemmingsplan (…) voor het bouwen van twee bedrijfsruimtes met kantoor/kantine en bovenwoning op de locatie [X-straat] te [plaats] (…)’) wordt onder andere het volgende medegedeeld:
“Het bouwplan is voor wat betreft de bouw van de bedrijfswoningen in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Medewerking aan de aanvraag is mogelijk met toepassing van de uitgebreide procedure tot afwijking van het bestemmingsplan. (…) De Raad van State heeft bij [uitspraak van 7 mei 2014] de gemeente opdracht gegeven om het bestemmingsplan ‘Bedrijven Zuid’ op (…) onderdelen te repareren. Het reparatieplan is op 7 januari 2015 ter vaststelling aan uw gemeenteraad aangeboden. (…) Met de inwerkingtreding van dit reparatieplan wordt de strijdigheid van het bouwplan met het vigerende bestemmingsplan opgeheven en kan de omgevingsvergunning worden verleend.
De aanvrager wacht echter al geruime tijd op de inwerkingtreding van dit reparatieplan. Tot op heden kan er nog steeds geen zekerheid worden geboden over de datum van de inwerkingtreding daarvan. De aanvrager wil daar niet langer op wachten. In overleg is daarom afgesproken een procedure voor een projectafwijkingsbesluit op te starten. Indien het vastgestelde reparatieplan voor de afronding van de procedure van het projectbesluit in werking treedt, wordt de aanvraag op basis van het bestemmingsplan automatisch omgezet naar een reguliere vergunning.”
2.5.
In haar uitspraak van 19 april 2017, nr. 201602325/1/A1, heeft de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) op het hoger beroep van belanghebbende tegen de door de rechtbank onder 2 vermelde uitspraak – voor zover hier van belang – het volgende overwogen en beslist:

Inleiding
1. (…) Volgens [belanghebbende] is de omgevingsvergunning (…) ten onrechte met toepassing van artikel van artikel 2.12, eerste lid, aanhef, onder, sub 3, van de Wabo verleend waardoor aan hem te hoge leges in rekening zijn gebracht. Dat klemt volgens [belanghebbende] temeer, omdat op 2 april 2015 het bestemmingsplan "Reparatie bestemmingsplan Bedrijven Zuid" is vastgesteld en op 5 juni 2015 in werking is getreden. De aanvraag is in overeenstemming met dat bestemmingsplan. Volgens [belanghebbende] had het college hem daarom moeten vragen of hij nog wilde dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure zou worden gevolgd.
(…)
Inhoudelijk
(…)
1.3. (…)
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de aanvraag niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan, zodat de omgevingsvergunning alleen kon worden verleend met toepassing (…) van artikel 2.12, eerste lid, aanhef, onder a, sub 3, van de Wabo. Voor zover [belanghebbende] aanvoert dat het college hem had moeten vragen of hij nog wilde dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure zou worden gevolgd, overweegt de Afdeling dat indien een aanvraag om een omgevingsvergunning in strijd is met het bestemmingsplan, het college op grond van artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo verplicht is deze procedure te volgen.”
2.6.
Tijdens de zitting in hoger beroep is namens belanghebbende onder meer het volgende verklaard:
“Het niet in acht nemen van de beslistermijnen is de meest prominente klacht. In eerste instantie is de aanvraag in behandeling genomen als een ‘gewone’ reguliere aanvraag (…). Dan stelt de gemeente weer dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure moet worden gevolgd, om vervolgens tot de conclusie te komen dat de vergunning helemaal niet verleend kan worden. Belanghebbende heeft vervolgens (…) allerlei kosten moeten maken om de gemeente ertoe te bewegen om de aanvraag überhaupt in behandeling te nemen. U vraagt mij welke kosten dat dan zijn. Het gaat dan om de juridische kosten die zijn gemaakt in de periode vanaf september 2014 tot en met het gesprek in februari 2015. Naar aanleiding van dit laatste gesprek is de gemeente (pas) overgegaan tot een concreet stappenplan. (…)
U houdt mij de volgende passage voor uit [de onder 2.4 vermelde notitie aan de gemeenteraad Zaanstad]:
“De aanvrager wacht echter al geruime tijd op de inwerkingtreding van dit reparatieplan. Tot op heden kan er nog steeds geen zekerheid worden geboden over de datum van de inwerkingtreding daarvan. De aanvrager wil daar niet langer op wachten. In overleg is daarom afgesproken een procedure voor een projectafwijkingsbesluit op te starten. Indien het vastgestelde reparatieplan voor de afronding van de procedure van het projectbesluit in werking treedt, wordt de aanvraag op basis van het bestemmingsplan automatisch omgezet naar een reguliere vergunning.”
Dit is een correcte weergave van de afspraak die in het gesprek van februari 2015 is gemaakt. Maar ik merk daar nog wel het volgende over op. Op 5 juni 2015 is het bestemmingsplan in werking getreden. Dit betekent dat het zes weken daarvoor bekend is gemaakt. Het Raadsbesluit was dus al genomen op het moment dat bekend is gemaakt dat de omgevingsvergunning is verleend. Laat ik het zo stellen; de goedkope variant voor belanghebbende was in zicht, waarom heeft de gemeente dan toch voor de ‘dure’ variant gekozen? Het lijkt wel of dit expres even snel is gedaan, om zo onder de afspraak uit te komen.”

3.Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is voor het Hof in geschil of de onderhavige aanslag tot het juiste bedrag is opgelegd. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of bij de bestreden aanslag terecht een bedrag van € 5.923,60 aan leges in rekening is gebracht vanwege het volgen van de uitgebreide voorbereidingsprocedure.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft ten aanzien van het geschil in eerste aanleg het volgende overwogen en beslist:
“8. Vaststaat dat eiser op 15 mei 2014 een aanvraag voor een bouwvergunning heeft ingediend en het college deze in behandeling heeft genomen. Het belastbare feit heeft zich dus voorgedaan.
9. De rechtbank heeft in haar onder 2 hiervoor aangehaalde uitspraak geoordeeld dat het college terecht de uitgebreide voorbereidingsprocedure heeft gevolgd. Van een ontoereikende juridische grondslag is de rechter in die uitspraak niet gebleken. Derhalve dient er (vooralsnog) van te worden uitgegaan dat het college terecht de uitgebreide procedure heeft gevolgd.
10. Verweerder heeft dan ook terecht voor het volgen van de uitgebreide procedure leges geheven overeenkomstig de van toepassing zijnde legesverordening en de bijbehorende tarieventabel. Overigens is gesteld noch gebleken dat verweerder de hoogte van de aanslag onjuist heeft berekend.
11. Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
12. De rechtbank merkt nog op dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat indien de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in het hoger beroep in de onder 2 aangehaalde zaak eiser in het gelijk zal stellen, verweerder de aanslag overeenkomstig zal verminderen.”
Gevolgde procedure bij verlenen omgevingsvergunning
4.2.1.
In hoger beroep heeft belanghebbende aangevoerd dat zijn voornaamste grief is dat de gemeente bij de afhandeling van zijn aanvraag omgevingsvergunning niet de wettelijke beslistermijnen in acht heeft genomen. In eerste instantie is de aanvraag in behandeling genomen als een reguliere aanvraag; vervolgens heeft de gemeente medegedeeld dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure moet worden gevolgd, om daarna tot de conclusie te komen dat de vergunning in het geheel niet verleend kan worden. Belanghebbende stelt vervolgens kosten te hebben gemaakt om de gemeente ertoe te bewegen om de aanvraag verder in behandeling te nemen, waarna pas in de loop van 2015 de aanvraag aan de hand van een concreet stappenplan verder is afgehandeld. Volgens belanghebbende is het voor het volgen van de uitbreide voorbereidingsprocedure in rekening gebrachte bedrag van € 5.923,60 buitensporig en dient de handelwijze van de gemeente te worden gekwalificeerd als misbruik van recht. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de gemachtigde hierover nader verklaard, als weergegeven onder 2.6.
4.2.2.
De heffingsambtenaar heeft deze standpunten van belanghebbende weersproken. Aanvankelijk is de aanvraag van belanghebbende in behandeling genomen als een aanvraag om een reguliere omgevingsvergunning. Vervolgens is evenwel geconstateerd dat de aanvraag strijdig was met het vigerende bestemmingsplan, aangezien de ABRvS in haar uitspraak van 7 mei 2014 had geoordeeld dat de maatvoering op de van toepassing zijnde plankaart dient te worden vernietigd. Bij brief van 4 september 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente vervolgens aan belanghebbende medegedeeld dat hij zich € 5.923,60 aan leges kon besparen door in te stemmen met opschorting van de beslistermijn, om op die manier te kunnen wachten tot de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan. Belanghebbende heeft die toestemming evenwel geweigerd en, nadat hem opnieuw deze keuze was voorgelegd, uiteindelijk per e-mailbericht van 3 februari 2015 (zie 2.3.2) de gemeente gesommeerd de gevraagde vergunning per direct te verlenen. Vervolgens heeft de gemeente de uitgebreide voorbereidingsprocedure (verder) in gang gezet en is de omgevingsvergunning uiteindelijk op 19 mei 2015 verleend, aldus de heffingsambtenaar.
4.2.3.
Voorts heeft de heffingsambtenaar benadrukt dat, wat er verder zij van de door belanghebbende gestelde gang van zaken bij de afhandeling van diens aanvraag omgevingsvergunning en de door hem gestelde (extra) kosten, deze stellingen niet afdoen aan de rechtmatigheid van de aanslag leges die in de onderhavige procedure ter beoordeling voorligt. Belanghebbende heeft over de door hem genoemde grieven geprocedeerd bij de algemene bestuursrechter; de ABRvS heeft uiteindelijk in de onder 2.5 vermelde uitspraak van 19 april 2017 geoordeeld dat de gemeente verplicht was de uitgebreide voorbereidingsprocedure te volgen. Daarmee staat vast dat (ook) het bedrag van € 5.923,60 bij de bestreden aanslag terecht in rekening is gebracht, zo stelt de heffingsambtenaar.
4.2.4.
Het Hof stelt bij zijn beoordeling voorop dat in de onderhavige procedure uitsluitend aan de orde kan worden gesteld of de bestreden aanslag leges naar het juiste bedrag is vastgesteld. Naar ’s Hofs oordeel heeft de rechtbank over dit geschilpunt een juiste beslissing genomen. Het Hof maakt de hiervoor in onderdeel 8 tot en met 11 van de uitspraak van de rechtbank gebezigde gronden tot de zijne. Het voegt daaraan toe dat door de onder 2.5 vermelde uitspraak van de ABRvS van 19 april 2017 onherroepelijk is komen vast te staan dat de omgevingsvergunning terecht met toepassing van de uitgebreide voorbereidingsprocedure is verleend en dat de gemeente verplicht was deze procedure te volgen, zodat ook het door belanghebbende betwiste deel van de aanslag leges een toereikende juridische grondslag heeft. Hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd omtrent de wijze waarop de procedure tot het verlenen van de omgevingsvergunning is verlopen, staat niet ter beoordeling van de belastingrechter maar van de algemene bestuursrechter.
4.2.5.
Het standpunt van belanghebbende dat de aanslag dient te worden verminderd omdat het tarief voor het volgen van de uitgebreide voorbereidingsprocedure buitensporig is, wordt verworpen. Niet in geschil is dat het bedrag van € 5.923,60 is geheven conform de toepasselijke bepalingen van de Verordening en de Tarieventabel. Volgens vaste jurisprudentie is bij het bepalen van het tarief geen (directe) relatie vereist met de omvang van de verrichte dienst. De wetgever heeft aan gemeenten de bevoegdheid gegeven om, behoudens het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf en met inachtneming van de in de wet opgenomen beperkingen, zelf de in de verordeningen op te nemen heffingsmaatstaven te kiezen voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het staat de gemeenten in beginsel vrij die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijke beleid en de plaatselijke praktijk van de belastingheffing. Voor onverbindendverklaring is slechts plaats indien een regeling is getroffen die in strijd is met de wet of enig algemeen rechtsbeginsel (vgl. HR 30 juni 2017, nr. 16/05127, ECLI:NL:HR:2017:1174, BNB 2017/173). Van een dergelijke strijdigheid is naar ’s Hofs oordeel geen sprake.
4.2.6.
Voor zover belanghebbende in de onderhavige procedure een verzoek tot het toekennen van een schadevergoeding heeft willen doen, vanwege door hem gestelde extra advocaatkosten in de periode van september 2014 tot en met februari 2015, is het Hof van oordeel dat dit verzoek in de onderhavige procedure niet aan de orde kan komen. Het door belanghebbende gestelde schadeveroorzakende handelen betreft immers de wijze waarop de gemeente de vergunningaanvraag heeft afgehandeld. De beoordeling daarvan is voorbehouden aan de algemene bestuursrechter. Overigens merkt het Hof op dat de grieven van belanghebbende over de wijze van vergunningverlening – en de door hem gestelde extra kosten – aan de orde zijn gekomen in de procedure voor de ABRvS (zie 2.5).
Vertrouwensbeginsel
4.3.1.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft belanghebbende met verwijzing naar de onder 2.4 vermelde notitie aan de gemeenteraad van 24 maart 2015, gesteld dat de gemeente daarmee de toezegging heeft gedaan dat de (reeds) verleende omgevingsvergunning na inwerkingtreding van het reparatieplan (hierna: het gewijzigde bestemmingsplan) alsnog wordt omgezet in een reguliere vergunning en dat de heffing van leges in verband met het volgen van de uitgebreide voorbereidingsprocedure achterwege zal blijven.
4.3.2.
De heffingsambtenaar heeft weersproken dat voormelde toezegging is gedaan en dat aan belanghebbende zou zijn toegezegd dat legesheffing wegens het volgen van de uitgebreide voorbereidingsprocedure achterwege zou blijven. De gemeente heeft enkel de toezegging gedaan – zoals ook is weergegeven in de onder 2.4 vermelde notitie – dat, indien het gewijzigde bestemmingsplan vóór de afronding van de aanvraagprocedure in werking treedt, de lopende aanvraag zal worden omgezet in een aanvraag voor het afgeven van een reguliere omgevingsvergunning. In het onder 2.3.1 vermelde e-mailbericht van 3 februari 2015 is aan belanghebbende nogmaals voorgesteld om de omgevingsvergunning te verlenen direct nadat het gewijzigde bestemmingsplan in werking zou zijn getreden, zodat de dan nog aanhangige aanvraag alsnog conform afspraak kon worden omgezet in aan aanvraag voor een reguliere omgevingsvergunning. Aangezien de gemachtigde vervolgens bij het onder 2.3.2 vermelde e-mailbericht dit voorstel heeft afgewezen en de gemeente heeft gesommeerd om de gevraagde omgevingsvergunning per ommegaande af te geven, is de uitgebreide voorbereidingsprocedure verder in gang gezet en is de omgevingsvergunning op 19 mei 2015 verleend. Aangezien het gewijzigde bestemmingsplan op een later moment in werking is getreden (op 5 juni 2015), was het niet mogelijk om de aanvraag vóór het verlenen van de omgevingsvergunning om te zetten in een aanvraag voor een reguliere omgevings-vergunning, aldus de heffingsambtenaar.
4.3.3.
Het Hof is van oordeel dat belanghebbende tegenover de betwisting door de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan hem is toegezegd dat de verleende omgevingsvergunning na inwerkingtreding van het gewijzigde bestemmingsplan zou worden omgezet in een reguliere vergunning of dat legesheffing wegens het volgen van de uitgebreide voorbereidingsprocedure achterwege zou blijven. In de mededeling aan de gemeenteraad, die ook volgens belanghebbende een juiste weergave bevat van de gemaakte afspraken, wordt immers vermeld dat (niet meer) is afgesproken (dan) dat, indien het reparatieplan in werking treedt vóór de afronding van de aanvraagprocedure, de aanvraag automatisch zal worden omgezet in een aanvraag voor een reguliere vergunning. Aangezien belanghebbende zelf in het e-mailbericht van zijn gemachtigde van 3 februari 2015 heeft aangedrongen op het per direct afgeven van de gevraagde omgevingsvergunning, heeft de gemeente niet in strijd met de in de mededeling aan de gemeenteraad weergegeven afspraak gehandeld door deze aanvraag vervolgens verder af te handelen en niet eerst te wachten op de inwerkingtreding van het gewijzigde bestemmingsplan.
4.3.4.
Ook met hetgeen hij overigens heeft aangevoerd, heeft belanghebbende geen feiten of omstandigheden aannemelijk gemaakt waaruit volgt dat het handelen door of namens de heffingsambtenaar of de gemeente bij hem in redelijkheid de indruk heeft kunnen wekken dat legesheffing wegens het volgen van de uitgebreide voorbereidingsprocedure achterwege zou blijven.
Slotsom
4.4.
De slotsom van het hiervoor overwogene is dat het hoger beroep van belanghebbende geen doel treft en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd. Hetgeen belanghebbende voor het overige nog heeft aangevoerd, brengt het Hof niet tot een ander oordeel.

5.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. H.E. Kostense, voorzitter, E.A.G. van der Ouderaa en R.C.H.M. Lips, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Jansen als griffier. De beslissing is op 9 oktober 2018 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.