In deze zaak gaat het om een hoger beroep van twee in Italië woonachtige appellanten tegen SGG Management Netherlands B.V., een trust- en managementkantoor gevestigd in Amsterdam. De appellanten hebben in hoger beroep de vonnissen van de rechtbank Amsterdam van 24 augustus 2016 en 19 april 2017 aangevochten, waarin de rechtbank de vorderingen van SGG heeft toegewezen. De kern van het geschil betreft de bevoegdheid van de Nederlandse rechter, waarbij de appellanten aanvoeren dat zij als consumenten hebben gehandeld en de overeenkomst niet voor beroepsmatige doeleinden is gesloten. Het hof oordeelt dat de overeenkomst wel degelijk verband houdt met de zakelijke belangen van de appellanten, waardoor de Nederlandse rechter bevoegd is. Het hof bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst de vorderingen van de appellanten af, met uitzondering van een aanpassing van het te betalen bedrag. Het hof vernietigt het vonnis voor zover het gaat om het bedrag dat hoger is dan € 19.477,60, en bekrachtigt het vonnis voor het overige. De appellanten worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.