4.1De rechtbank heeft ten aanzien van het geschil in eerste aanleg het volgende overwogen en beslist:
“8. In artikel 22j, aanhef en onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is - voor zover hier van belang - bepaald dat de termijn voor het instellen van bezwaar in afwijking van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aanvangt met ingang van de dag na die van dagtekening van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is voor de dag van bekendmaking. Artikel 6:7 van de Awb bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt.
9. De aanslagen zijn gedagtekend op 25 februari 2011, 23 februari 2012, 25 februari 2013, 28 februari 2014 en 28 februari 2015. Daarom zijn de bezwaartermijnen begonnen op 26 februari 2011, 24 februari 2012, 26 februari 2013, 1 maart 2014 respectievelijk 1 maart 2015 en telkens zes weken later geëindigd. Niet is gesteld of gebleken dat de dagtekeningen van de beschikkingen in enig jaar waren gelegen voor de dag van bekendmaking in dat jaar. Het bezwaarschrift van eiseres is op 24 maart 2016 door verweerder ontvangen. Dat is niet binnen de genoemde termijnen.
10. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
11. Dat eiseres, zoals zij stelt, niet eerder de noodzaak zag van het maken van bezwaar dan nadat zij zich bewust was van de lekkage, het daarmee verband houdende exceptioneel grote watergebruik en de gevolgen daarvan voor de hoogte van de haar opgelegde aanslagen rioolheffing, biedt onvoldoende rechtvaardiging voor de conclusie dat zij niet in verzuim is geweest. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stellingname dat het op de weg van de gemeente of het waterleidingbedrijf ligt haar op een mogelijk uitzonderlijk hoog gebruik te wijzen en haar te waarschuwen voor de consequenties van dat gebruik. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van eiseres het waterverbruik in haar woning voldoende te monitoren en op basis daarvan zo nodig actie te ondernemen. De door haar geschetste persoonlijke omstandigheden kunnen haar niet uit die verantwoordelijkheid ontslaan. De gevolgen van haar nalatigheid moeten voor rekening en risico van eiseres blijven.
12. Gelet op het vorenoverwogene heeft verweerder de bezwaren van eiseres terecht niet-ontvankelijk verklaard en is het beroep ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”