ECLI:NL:GHAMS:2018:4727
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Voorlopige hechtenis en afwijzing schorsingsverzoek in hoger beroep
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 oktober 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de verdachte, die in voorlopige hechtenis was genomen. De verdachte, geboren in 1968 op de Nederlandse Antillen en thans verblijvende in het Detentiecentrum Schiphol, had hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, die op 2 oktober 2018 een bevel tot zijn gevangenhouding had gegeven. Tijdens de behandeling in raadkamer heeft de advocaat-generaal de zaak toegelicht en is de verdachte gehoord, bijgestaan door zijn raadsman, mr. V.J.M. Janszen. De raadsman heeft een mondeling verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis ingediend.
Het hof heeft de beschikking waarvan beroep en de relevante stukken bestudeerd en is van oordeel dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een schorsing van de voorlopige hechtenis rechtvaardigen. Het hof heeft overwogen dat de ernst van het feit en de geschokte rechtsorde zwaar wegen. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de zwangerschap van zijn echtgenote en de zorg voor een minderjarig kind, zijn door het hof niet als voldoende bijzonder aangemerkt om tot schorsing over te gaan. Het hof heeft daarom het verzoek tot schorsing afgewezen en het beroep tegen de beschikking van de rechtbank verworpen.
De beslissing van het hof is genomen door de meervoudige strafkamer, bestaande uit voorzitter mr. J.L. Bruinsma en raadsheren mrs. A.M. Kengen en P.H.M. Kuster, in aanwezigheid van griffier mr. S. Grote Ganseij. De advocaat-generaal heeft de beschikking ter kennis van de verdachte gebracht.