ECLI:NL:GHAMS:2018:4673

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
13/702286-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing voorlopige hechtenis in hoger beroep met betrekking tot ernstige bezwaren en recidivegrond

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 20 november 2018. De verdachte, geboren in Polen en thans verblijvende in het huis van bewaring Justitieel Complex Zaanstad, had hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken en heeft zowel de advocaat-generaal als de verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw, gehoord.

Het hof heeft de beslissing van de rechtbank, voor zover deze aan het oordeel van het hof onderworpen was, bevestigd, met uitzondering van de kleine recidivegrond die aan de voorlopige hechtenis ten grondslag lag. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van deze kleine recidivegrond, omdat het hier gaat om een verdenking van een feit dat niet onder de genoemde strafbare feiten in artikel 67a, tweede lid, onder drie, van het Wetboek van Strafvordering valt. Desondanks zijn er ernstige bezwaren tegen de verdachte, die onder andere voortkomen uit een gewelddadig voorval waarbij de aangever een gebroken scheenbeen heeft opgelopen.

Het hof concludeert dat de verdachte, gezien zijn justitiële documentatie en eerdere aanhoudingen voor winkeldiefstallen, een reëel gevaar vormt voor de gezondheid en veiligheid van anderen bij invrijheidstelling. De advocaat-generaal heeft geen aanleiding gezien om de onderzoeksgrond aan de gevangenhouding ten grondslag te leggen. Uiteindelijk heeft het hof het beroep tegen de bestreden beslissing afgewezen, waarbij de beschikking op 12 december 2018 is gegeven in raadkamer.

Uitspraak

13/702286-18
GERECHTSHOF AMSTERDAM,
MEERVOUDIGE STRAFKAMER, RAADKAMER
BESCHIKKINGin raadkamer op het hoger beroep in de zaak van
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1978,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in het huis van bewaring Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan,
tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 20 november 2018, voor zover houdende afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.

De feiten en de rechtsgang

Het hof heeft kennis genomen van de akte van de griffier van de rechtbank Amsterdam van
22 november 2018, waarbij namens de verdachte hoger beroep is ingesteld tegen de verlenging van de gevangenhouding. Zoals in raadkamer is besproken, leest het hof dit beroep als te zijn gericht tegen de hiervoor genoemde afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Het hof heeft gezien de beslissing waarvan beroep en heeft kennis genomen van de stukken betrekking hebbend op de voorlopige hechtenis van de verdachte en heeft gehoord de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door diens raadsvrouw mr. H.S.J. Pleiter.

De beoordeling

Het hof verenigt zich met de beslissing waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, met uitzondering van de kleine recidivegrond waarop de voorlopige hechtenis thans berust. Deze komt te vervallen.
Het hof sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de ernstige bezwaren. Het hof voegt hieraan toe dat uit het dossier ook ernstige bezwaren naar voren komen voor het zodanig schoppen van de aangever dat deze een gebroken scheenbeen heeft opgelopen. Ook dit is geweld in de zin van artikel 312 Sr.
Ambtshalve is het hof van oordeel dat er geen sprake is van de zogenaamde kleine recidivegrond, omdat het hier gaat om een verdenking ter zake van een niet in artikel 67a, tweede lid, onder drie, van het Wetboek van Strafvordering genoemd strafbaar feit. Er zijn echter ernstige bezwaren dat de verdachte plotseling op zeer agressieve wijze heeft gereageerd op het betrapt worden op een winkeldiefstal. Het hof heeft geen inzicht verkregen in de mogelijke beweegredenen van de verdachte op dit punt of anderszins een verklaring gevonden voor dit gedrag. Nu de verdachte blijkens zijn justitiële documentatie vaker in aanraking is gekomen met justitie in verband met winkeldiefstallen, acht het hof de vrees gerechtvaardigd dat de verdachte bij invrijheidstelling een misdrijf zal begaan waardoor de gezondheid en veiligheid van personen in gevaar komt en/of een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld.
Het hof ziet in hetgeen de advocaat-generaal op dit punt heeft aangevoerd geen aanleiding om de onderzoeksgrond mede aan het bevel gevangenhouding ten grondslag te leggen.
13/702286-18
Het hof is van oordeel dat een omstandigheid als bedoeld in artikel 67a, derde lid, Sv zich thans
niet voordoet.

De beslissing

Het hof:
WIJST AF het beroep tegen de bestreden beslissing, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven op 12 december 2018 in raadkamer van dit hof door
mr. I.M.H. van Asperen de Boer- Delescen, voorzitter,
mrs. J.L. Bruinsma en A.M.P. Geelhoed, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.A.M. Borg als griffier.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van de verdachte.
Amsterdam, 12 december 2018,
de advocaat-generaal