ECLI:NL:GHAMS:2018:4650
Gerechtshof Amsterdam
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Verzoek om schadevergoeding na beëindiging van voorlopige hechtenis zonder strafoplegging
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 december 2018 uitspraak gedaan in een verzoekschrift op basis van artikel 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Verzoekster, geboren in 1984, heeft een schadevergoeding aangevraagd van in totaal € 14.435,00, als gevolg van de schade die zij heeft geleden door haar voorlopige hechtenis en inverzekeringstelling in de strafzaak met parketnummer 23-000401-14. Het verzoekschrift is op 30 augustus 2018 ingediend en de advocaat-generaal heeft op 18 september 2018 zijn standpunt kenbaar gemaakt. Tijdens de openbare behandeling op 30 november 2018 zijn de betrokken partijen gehoord.
Het hof heeft vastgesteld dat de strafzaak op 2 juli 2018 is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Verzoekster is op 13 oktober 2009 in verzekering gesteld en op 29 november 2009 in vrijheid gesteld, waarbij zij een periode in beperkingen heeft doorgebracht. Het hof heeft geoordeeld dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn voor het toekennen van een schadevergoeding. De gevraagde vergoeding van € 4.435,00 voor materiële schade is toegewezen, evenals een bovenforfaitaire vergoeding van € 1.000,00 voor immateriële schade, gezien de bijzondere omstandigheden waaronder verzoekster haar voorlopige hechtenis heeft ondergaan.
Daarnaast is er een forfaitaire vergoeding van € 550,00 toegekend voor de kosten van rechtsbijstand in de verzoekschriftprocedure. Het hof heeft het overige verzoek afgewezen en de beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier. De totale vergoeding die aan verzoekster is toegekend bedraagt € 5.985,00, welke onmiddellijk moet worden overgemaakt.