In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 december 2018 een beslissing genomen naar aanleiding van een vordering van de advocaat-generaal tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden. De veroordeelde, die in 2017 was veroordeeld tot een gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden, heeft deze voorwaarden niet nageleefd. De bijzondere voorwaarden omvatten onder andere een meldplicht bij Reclassering Nederland en medewerking aan een klinische behandeling.
De advocaat-generaal heeft op basis van een advies van Reclassering Nederland, waarin werd geadviseerd tot tenuitvoerlegging over te gaan, de vordering ingediend. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde, ondanks eerdere waarschuwingen en aanpassingen van de voorwaarden, niet heeft voldaan aan de eisen die aan hem werden gesteld. De veroordeelde heeft zich niet gehouden aan de meldplicht en heeft zich niet gemotiveerd voor behandeling, wat leidde tot een negatieve beoordeling door de reclassering.
Tijdens de openbare terechtzitting op 14 november 2018 is de advocaat-generaal gehoord, evenals de veroordeelde en zijn raadsman. Het hof heeft het verweer van de raadsman, die stelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, verworpen. Het hof oordeelde dat de niet-ontvankelijkheid van het OM niet aan de vordering tot tenuitvoerlegging kan worden verbonden. Uiteindelijk heeft het hof besloten de gevangenisstraf van 12 maanden ten uitvoer te leggen, omdat de veroordeelde verwijtbaar de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
De beslissing is genomen door een collegiaal hof en is op 28 november 2018 openbaar uitgesproken. De veroordeelde heeft aangegeven open te staan voor behandeling, maar het hof heeft geconcludeerd dat hij dit slechts op zijn eigen voorwaarden wil doen, wat niet acceptabel is. De beslissing om de gevangenisstraf ten uitvoer te leggen is genomen om de effectiviteit van de voorwaardelijke straf te waarborgen.