ECLI:NL:GHAMS:2018:4490

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
4 december 2018
Zaaknummer
001262-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing tot tenuitvoerlegging van voorwaardelijke gevangenisstraf na niet-naleving van bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 december 2018 een beslissing genomen naar aanleiding van een vordering van de advocaat-generaal tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden. De veroordeelde, die in 2017 was veroordeeld tot een gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden, heeft deze voorwaarden niet nageleefd. De bijzondere voorwaarden omvatten onder andere een meldplicht bij Reclassering Nederland en medewerking aan een klinische behandeling.

De advocaat-generaal heeft op basis van een advies van Reclassering Nederland, waarin werd geadviseerd tot tenuitvoerlegging over te gaan, de vordering ingediend. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde, ondanks eerdere waarschuwingen en aanpassingen van de voorwaarden, niet heeft voldaan aan de eisen die aan hem werden gesteld. De veroordeelde heeft zich niet gehouden aan de meldplicht en heeft zich niet gemotiveerd voor behandeling, wat leidde tot een negatieve beoordeling door de reclassering.

Tijdens de openbare terechtzitting op 14 november 2018 is de advocaat-generaal gehoord, evenals de veroordeelde en zijn raadsman. Het hof heeft het verweer van de raadsman, die stelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, verworpen. Het hof oordeelde dat de niet-ontvankelijkheid van het OM niet aan de vordering tot tenuitvoerlegging kan worden verbonden. Uiteindelijk heeft het hof besloten de gevangenisstraf van 12 maanden ten uitvoer te leggen, omdat de veroordeelde verwijtbaar de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.

De beslissing is genomen door een collegiaal hof en is op 28 november 2018 openbaar uitgesproken. De veroordeelde heeft aangegeven open te staan voor behandeling, maar het hof heeft geconcludeerd dat hij dit slechts op zijn eigen voorwaarden wil doen, wat niet acceptabel is. De beslissing om de gevangenisstraf ten uitvoer te leggen is genomen om de effectiviteit van de voorwaardelijke straf te waarborgen.

Uitspraak

beslissing
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer: 001262-18
parketnummer: 23-003335-16
BESLISSING NA VOORWAARDELIJKE VEROORDELING
Naar aanleiding van de ter griffie van dit gerechtshof ingekomen vordering van de advocaat-generaal betreffende het op 20 april 2017 onherroepelijk geworden arrest van dit gerechtshof van
5 april 2017 in de strafzaak onder bovenvermeld parketnummer tegen:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats],
adres: [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Procesverloop

Bij opgenoemd arrest is [veroordeelde] (hierna: de veroordeelde) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de bij het arrest gestelde bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd. Die bij het arrest gestelde bijzondere voorwaarden hielden onder meer in het naleven van een meldplicht bij Reclassering Nederland. Het hof heeft tevens bevolen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Bij beslissing van 5 oktober 2018 heeft het hof de gestelde voorwaarden gewijzigd, in dier voege dat daaraan is toegevoegd de voorwaarde dat de veroordeelde zijn medewerking verleent aan een klinische behandeling (bij FPA Fivoor of een soortgelijke instelling) gedurende maximaal twaalf maanden. Het hof heeft bevolen dat ook deze bijzondere voorwaarde dadelijk uitvoerbaar is.
Op 29 oktober 2018 heeft Reclassering Nederland een ‘Advies aan opdrachtgever toezicht’ uitgebracht, waarin wordt geadviseerd tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf over te gaan. Naar aanleiding daarvan heeft de advocaat-generaal bij (ongedateerde) schriftelijke vordering de voorlopige tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf geëist en bij schriftelijke vordering van 30 oktober 2018 dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, groot 12 maanden. Bij beschikking van 31 oktober 2018 heeft de rechter-commissaris in de rechtbank Noord-Holland die eerste vordering toegewezen.
Op 6 november 2018 heeft de raadsheer in dit hof voor de vordering tot tenuitvoerlegging een dag voor het onderzoek ter terechtzitting bepaald.
Nadat het hof kennis had genomen van de bij de vordering tot tenuitvoerlegging overgelegde stukken, alsook die in de strafzaak met opgenoemd parketnummer, zijn op de openbare terechtzitting van 14 november 2018 de advocaat-generaal, de veroordeelde en zijn raadsman mr. E.H. van den Pol, advocaat te Purmerend, gehoord. Aldaar heeft de advocaat-generaal gepersisteerd bij zijn schriftelijke vordering.

Ontvankelijkheid van het OM in de vordering tot tenuitvoerlegging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie (OM) niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging, omdat het OM die vordering noch de vordering tot
voorlopige tenuitvoerlegging onverwijld heeft ingediend als bedoeld in artikel 14fa, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Zoals mede volgt uit het arrest van 9 september 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2647) geldt dat ingeval een vordering tot invrijheidsstelling niet onverwijld is ingediend, dat niet dient te leiden tot de niet-ontvankelijkverklaring van het OM in de vordering, omdat de wet immers geen rechtsgevolg verbindt aan de niet-naleving van dit voorschrift. Nu de wetgever de procedure die in artikel 14fa Sr is neergelegd heeft geënt op de procedure van (de schorsing van) de voorwaardelijke invrijheidsstelling (
Kamerstukken II, 2009/2010, 32319, nr. 3, p. 11) en in die bepaling evenmin in een dergelijk rechtsgevolg is voorzien, is er geen aanleiding om ten aanzien van de vordering tot (voorlopige) tenuitvoerlegging anders te oordelen.
Reeds om die redenen kan hetgeen de raadsman heeft aangevoerd niet tot het door hem gewenste rechtsgevolg leiden.

Beoordeling van de vordering ten gronde

De veroordeelde kent een langdurige geschiedenis van psychiatrische problematiek; in het verleden is hij gediagnostiseerd met paranoïde schizofrenie. Hij is herhaaldelijk gedwongen opgenomen geweest op grond van een op de Wet BOPZ gestoelde rechterlijke machtiging. Bij aanvang van het reclasseringstoezicht in deze zaak waren (successievelijk) verschillende rechtelijke machtigingen van kracht, al dan niet in voorlopige (voorwaardelijke) vorm. Op 11 september 2017 werden deze niet verder verlengd. In de periode daarop volgend is de veroordeelde zijn afspraken met zijn behandelend psychiater van Fivoor en met zijn toezichthouder zeer wisselend nagekomen. Naar aanleiding daarvan heeft de reclassering hem een officiële waarschuwing gegeven. Hierna heeft de veroordeelde niet met Fivoor in gesprek willen gaan over een melding van seksueel overschrijdend gedrag. Daarop heeft Fivoor te kennen gegeven dat de behandelaars aan de behandeling niet langer invulling kunnen geven. De reclassering heeft vervolgens op 25 juli 2018 gerapporteerd dat het niet gelukt is om de veroordeelde voor de noodzakelijke behandeling te motiveren, terwijl het recidivegevaar dat de verdachte in zich bergt als groot moet worden gezien en dat dat gevaar toeneemt wanneer toezicht vanuit een psychiatrisch kader afwezig is. Daarom werd in overweging gegeven de gestelde bijzondere voorwaarden te wijzigen en de verdachte (nu ook) te verplichten tot het ondergaan van een klinische behandeling. Naar aanleiding van dit advies is het hof tot de beslissing van 5 oktober 2018 gekomen.
In het advies van 29 oktober 2018 van Reclassering Nederland staat, kort gezegd, het volgende vermeld. Op 11 oktober 2018 heeft de veroordeelde zich gemeld bij de FPA (Forensisch Psychiatrische Afdeling) van GGZ Noord-Holland-Noord te Heiloo voor het ondergaan van een klinische behandeling. Daar hebben zich vervolgens verschillende incidenten voorgedaan, waaronder het ongeoorloofd verlaten van de kliniek door de veroordeelde, het vertonen van verbaal agressief gedrag richting het verplegend personeel en het gebruik van softdrugs (buiten en in de instelling), terwijl hij zich op dit laatste (volstrekt) niet liet aanspreken. De veroordeelde was op de hoogte van de huisregels van de kliniek en wist dat zijn gedrag niet toegestaan was. De kliniek zag geen andere optie dan de behandeling te beëindigen. De reclassering heeft op grond hiervan geconcludeerd dat de veroordeelde de door het hof gestelde voorwaarden onvoldoende heeft nageleefd. Een terugkeer naar de kliniek in Heiloo behoort niet tot de mogelijkheden. Op basis van ingewonnen informatie wordt plaatsing in een vergelijkbare kliniek evenmin haalbaar geacht. Gelet op de problematiek van de veroordeelde, de hulpverleningsgeschiedenis en zijn voortdurende gebrek aan motivatie, zou veeleer behandeling in een FPK (Forensisch Psychiatrische Kliniek) geïndiceerd zijn, maar de reclassering trekt sterk in twijfel of in een voorwaardelijk kader überhaupt enige behandeling succesvol te realiseren is. De toezichthouder heeft het hof bij de ontstane stand van zaken geadviseerd over te gaan tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf.
Het hof concludeert op grond van het voorgaande dat de veroordeelde verwijtbaar de door het hof gestelde bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd, de op 5 oktober 2018 toegevoegde voorwaarde in het bijzonder. Voor de effectiviteit en de geloofwaardigheid van de regeling omtrent de voorwaardelijke straf en de daarbij behorende (algemene en) bijzondere voorwaarden, is essentieel dat overtreding van deze
voorwaarden niet vrijblijvend is en dat daaraan gevolgen worden verbonden. Dat dient ook in deze zaak te gebeuren. Het verhandelde op de terechtzitting van 14 november 2018 maakt dat niet anders. De veroordeelde heeft daar weliswaar verklaard wel degelijk voor behandeling en begeleiding open te staan, maar het is het hof gebleken dat hij daartoe louter op zijn eigen condities bereid is. De ter terechtzitting door het hof besproken optie om de gestelde bijzondere voorwaarden opnieuw aan te passen en de veroordeelde aldus te verplichten tot het ondergaan van een klinische behandeling in een FPK, is door de veroordeelde noch zijn raadsman omarmd.
Om die redenen acht het hof termen aanwezig om te gelasten dat de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf alsnog zal worden ten uitvoer gelegd. Indien door de betrokkenen gedurende die tenuitvoerlegging alsnog een plaatsing van de veroordeelde in een FPK wenselijk wordt geacht, kunnen daartoe gelet op artikel 15, vijfde lid, van de Penitentiaire Beginselenwet, de nodige stappen worden gezet. Voor afwijzing of een gedeeltelijke toewijzing van de vordering of het verlengen van de vastgestelde proeftijd, zoals door de raadsman is voorgesteld, ziet het hof geen enkele goede grond.

Beslissing

Het hof:
Wijst toede vordering van de advocaat-generaal tot
tenuitvoerleggingvan de bij arrest van 5 april 2017 voorwaardelijk opgelegde
gevangenisstrafvoor de duur van
12 maanden.
Deze beslissing is genomen door mr. G.M. Boekhoudt, mr. J.J.I. de Jong en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Schoutsen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 november 2018.
Mr. M. Gonggrijp-van Mourik is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.