ECLI:NL:GHAMS:2018:4489
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot kwijtschelding of matiging van betalingsverplichting na ontnemingsmaatregel
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 augustus 2018 een verzoekschrift behandeld dat was ingediend door de veroordeelde, die in 2011 de verplichting had opgelegd gekregen om een bedrag van € 56.466,00 aan de Staat te betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit bedrag was in 2016 gematigd tot € 23.650,00. De veroordeelde verzocht om dit resterende bedrag kwijt te schelden of te matigen tot € 10.000,00, een bedrag dat hij op korte termijn zou kunnen betalen. Tijdens de behandeling in raadkamer zijn de persoonlijke en financiële omstandigheden van de verzoeker besproken, waaronder zijn netto-inkomen van € 1.440,00 per maand, zijn antikraakwoning en zijn studieschuld.
Het hof heeft de argumenten van de verzoeker en zijn advocaat, mr. R.P. Seger, in overweging genomen, evenals de conclusie van de advocaat-generaal, die het verzoek afwees. Het hof oordeelde dat de verzoeker onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat hij in een situatie van betalingsonmacht verkeerde. Bovendien werd opgemerkt dat de verzoeker zich de afgelopen maanden niet had ingespannen om aan zijn betalingsverplichting te voldoen, wat het hof als tekenend beschouwde.
Uiteindelijk heeft het hof besloten het verzoek tot matiging of kwijtschelding van de betalingsverplichting af te wijzen. De beslissing werd genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarin drie rechters zitting hadden. De uitspraak vond plaats op de openbare terechtzitting van 4 september 2018, waarbij mr. J.D.L. Nuis en mr. A. Dantuma-Hieronymus niet in staat waren het arrest te ondertekenen.