In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 26 oktober 2017. De veroordeelde, geboren in 1976 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal van elektriciteit. Het openbaar ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de veroordeelde een geldbedrag van € 13.319,99 zou betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit bedrag werd later verlaagd tot € 11.046,96 in verband met kosten die de veroordeelde had betaald aan Liander.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en kwam tot de conclusie dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel had verkregen door het telen van 134 hennepplanten in een hennepkwekerij. Het hof baseerde zich op een financieel onderzoek en de opbrengst van de hennepplanten, die werd geschat op € 14.548,11. Na aftrek van kosten, die in totaal € 1.372,63 bedroegen, kwam het hof tot de conclusie dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 13.175,48 bedroeg.
De beslissing van het hof was gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en het hof legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling van dit bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het gerechtshof.