ECLI:NL:GHAMS:2018:4485

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 september 2018
Publicatiedatum
4 december 2018
Zaaknummer
23-004189-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De veroordeelde, geboren in 1967, was eerder veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het openbaar ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de veroordeelde een bedrag van € 65.456,80 aan de Staat zou betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De politierechter heeft deze vordering toegewezen, waarop de veroordeelde hoger beroep heeft ingesteld.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 21 augustus 2018 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, evenals de argumenten van de veroordeelde en zijn raadsman. Het hof heeft vastgesteld dat de politierechter tot een andere beslissing is gekomen dan het hof, en heeft het vonnis vernietigd. Het hof heeft de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 65.758,80, gebaseerd op de aangetroffen hennepkwekerij met 604 planten en de opbrengsten daarvan.

Het hof heeft de kosten van de hennepkwekerij in aanmerking genomen en de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd om het vastgestelde bedrag van € 65.758,80 te betalen aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Deze uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-004189-17
Datum uitspraak: 4 september 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 21 november 2017 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-114584-16 tegen de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
adres: [adres].

Procesgang

De veroordeelde is bij – inmiddels onherroepelijk - arrest van het gerechtshof Amsterdam van 25 juli 2017 veroordeeld ter zake van – kort gezegd – opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 65.456,80.
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 21 november 2017 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 65.456,80 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
21 augustus 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de veroordeelde hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van zijn schriftelijke conclusie van 6 augustus 2018 gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 65.456,80 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De raadsman van de veroordeelde heeft ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van zijn schriftelijke conclusie van 26 maart 2018 verzocht het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op het bedrag van minimaal € 3.800,00 en maximaal € 4.000,00.
Bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft het hof zich mede gebaseerd op het proces-verbaal Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 14 november 2016, met nummer 2015264708, opgesteld door rapporteur P.H. Vogel. Voorts heeft het hof zich gebaseerd op de stukken van het dossier in de strafzaak.
Op 27 november 2015 is in de kelderruimte van de banketbakkerij van de veroordeelde een ingerichte hennepkwekerij aangetroffen met twee kweekruimtes. In kweekruimte A stonden 84 hennepplanten en in kweekruimte B stonden 520 hennepplanten. Totaal zijn 604 hennepplanten aangetroffen.
Bespreking van de verweren
i) De veroordeelde heeft tijdens zijn verhoor bij de politie op 19 mei 2016 verklaard dat hij één eerdere oogst heeft gehad waarvoor hij € 23.000,00 heeft ontvangen. Daarnaast heeft hij verklaard dat de opbrengst van een kilo gedroogde hennep tussen de € 3.800,00 en € 4.500,00 lag.
Het hof gaat, gelet op de verklaring van de veroordeelde, uit van één eerdere oogst en van een gemiddelde opbrengst van € 4.150,00 per kilo en € 4,15 per gram hennep. De stelling van de veroordeelde dat hij enkel € 23.000,00 heeft ontvangen voor de oogst is, gelet op het aantal aangetroffen planten, niet aannemelijk geworden.
Overigens is ook de suggestie van de raadsman dat de veroordeelde minder hennepplanten heeft geoogst dan de 604 aangetroffen planten, niet aannemelijk, noch onderbouwd met concrete en verifieerbare gegevens, zodat het hof hieraan voorbij zal gaan.
ii) Voorts heeft de veroordeelde ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de aankoopprijs van de hennepstekken tussen de € 3,50 en € 4,50 per stek betrof.
Het hof zal bij de berekening van de aankoopprijs van de hennepstekken uitgaan van het gemiddelde bedrag van € 4,00.
iii) Tot slot heeft de veroordeelde het kasboek van de banketbakkerij overgelegd, waaruit volgt, aldus de veroordeelde, dat de stortingen van contante geldbedragen niet afkomstig zijn uit de opbrengst van de hennepkwekerij, maar uit omzet van de banketbakkerij.
Het hof stelt voorop dat hij de vastgestelde bankstortingen niet gebruikt voor de bepaling van de hoogte van het wederrechtelijke verkregen voordeel. Reeds om die reden gaat het hof voorbij aan het verweer. Maar ook overigens, is niet duidelijk waarop de in het kasboek genoteerde bankstortingen precies betrekking hebben; het kasboek verschaft immers geen inzicht in de herkomst van de gestorte geldbedragen, zodat het hof ook in zoverre hieraan voorbij zal gaan.
Voor het overige zal het hof bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgaan van hetgeen is opgenomen in het Rapport “Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht” van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie van 1 november 2010 (het BOOM rapport).
Het hof komt tot de volgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Opbrengst

In kweekruimtes A en B stonden in totaal 604 hennepplanten. Het beplante oppervlak is niet vastgesteld door de verbalisanten. Volgens het BOOM rapport kan in dat geval worden uitgegaan van minimaal 28,2 gram hennep per plant.
De totale opbrengst van één oogst in beide kweekruimtes is daarmee 17.032,80 gram hennep.
De daadwerkelijke verkoopopbrengst wordt – conform het bovenstaande – vastgesteld op een bedrag van € 4,15 per gram hennep.
De totale opbrengst komt daarmee op (17.032,80 x 4,15)= € 70.686,12.

Kosten

Voor de berekening van de kosten zal het hof aansluiting zoeken bij het BOOM rapport. De volgende kosten zullen worden afgetrokken van de opbrengst:
Investering ruimte : € 500 (ruimte A: € 150 en ruimte B: € 350)
Hennepstekken : € 2.416 (604 x € 4)
Variabele kosten : € 2.011,32 (604 x € 3,33)
De totale kosten komen hiermee op € 4.927,32.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel komt hiermee op € 70.686,12 - € 4.927,32 = € 65.758,80.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de veroordeelde dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 65.758,80.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 65.758,80 (vijfenzestigduizend zevenhonderdachtenvijftig euro en tachtig cent).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 65.758,80 (vijfenzestigduizend zevenhonderdachtenvijftig euro en tachtig cent).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. J.D.L. Nuis en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 september 2018.