ECLI:NL:GHAMS:2018:4410

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2018
Publicatiedatum
29 november 2018
Zaaknummer
23-000992-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in jeugdzaak betreffende openlijke geweldpleging met vrijspraakverweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een jeugdige verdachte, geboren in 1999, die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging op 16 april 2017 te Haarlem. De verdachte zou samen met anderen geweld hebben gepleegd tegen een persoon, hier aangeduid als [slachtoffer]. De kinderrechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie. In hoger beroep heeft de raadsman vrijspraak bepleit, stellende dat de verklaringen van getuigen niet betrouwbaar waren, met name die van de belangrijkste getuige, [getuige 1], die onder invloed van alcohol was. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de aangever en andere getuigen voldoende bewijs opleverden voor de schuld van de verdachte. Het hof heeft de vrijspraakverweren verworpen en het vonnis van de kinderrechter vernietigd. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een werkstraf van 30 uren en 15 dagen jeugddetentie. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van €200,00 voor immateriële schade. Het hof heeft de straf en de schadevergoeding gemotiveerd, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die nog naar school gaat en een baan heeft.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000992-18
datum uitspraak: 29 november 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 19 maart 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-108413-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 juli 2018 en 15 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij:
op of omstreeks 16 april 2017 te Haarlem met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, te weten op of aan de Grote Markt, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer], welk geweld bestond uit het een of meermalen slaan/ stompen in het gezicht, althans het hoofd en/of schoppen/trappen tegen het lichaam van die [slachtoffer];
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
op of omstreeks 16 april 2017 te Haarlem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer] heeft mishandeld door hem een of meermalen in het gezicht, althans tegen het hoofd te slaan/stompen en/of tegen het lichaam te schoppen.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing en andere bewijsoverwegingen komt dan de kinderrechter.

Bewijsoverwegingen

De raadsman heeft vrijspraak bepleit van hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de afgelegde verklaringen niet duidelijk zijn. De belangrijkste getuige [getuige 1] was behoorlijk onder invloed van alcohol. Zij had ook nog een conflict met de verdachte waardoor haar verklaring niet betrouwbaar is. Daar komt bij dat de aangever zelf de verdachte niet heeft herkend en dat hij via de getuige [getuige 1] achter zijn gegevens is gekomen. Getuige [getuige 2] is juist wel betrouwbaar te noemen. Hij heeft eerlijk verklaard en is steeds bij die verklaringen gebleven. In zijn versie komt de verdachte niet in beeld als een van de geweldplegers.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat de verdachte op 16 april 2017 in Haarlem samen met twee anderen, waaronder de medeverdachte [medeverdachte], werd staande gehouden naar aanleiding van een melding van openlijke geweldpleging tegen de aangever [slachtoffer]. [slachtoffer] had vlak daarvóór tegenover de aanwezige agenten verklaard dat hij zojuist klappen had gehad van de groep waar de verdachte toe behoorde en die op dat moment over de Grote Markt in de richting van de Zijlstraat liep. De aangever heeft verklaard dat hij is geslagen door twee van de jongens uit die groep en heeft het volgende signalement gegeven: “jongen 1: fors postuur, circa 18 jaar” en “jongen 2: slank postuur, bruin haar met scheiding.” Van de drie jongens die door de verbalisanten staande werden gehouden werden de gegevens genoteerd en ter plaatse met een mobiele telefoon door de verbalisanten foto’s gemaakt. Het hof constateert dat het door de aangever genoemde signalement overeenkomt met de foto van de verdachte die vlak na het incident is gemaakt en in het dossier is gevoegd. De verdachte heeft zelf verklaard dat hij op 16 april 2016 rond 02.00 uur met [medeverdachte] en [naam 1] op de Grote Markt was, waar een woordenwisseling was met de aangever.
Gelet op het voorgaande is het hof, anders dan de raadsman, van oordeel dat de stelling dat de verdachte geweld heeft gebruikt niet uitsluitend terug te voeren is op verklaringen van de getuige [getuige 1], maar ook door de verklaring van de aangever zelf wordt ondersteund. [getuige 1] kende de verdachte bij naam en via haar is de aangever achter de gegevens van de verdachte gekomen. Voorts is het hof, anders dan de raadsman, van oordeel dat de door de getuige [getuige 2] afgelegde verklaring geen afbreuk doet aan de overige verklaringen, waaronder die van de aangever.
Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt derhalve verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
op 16 april 2017 te Haarlem met een ander, op de Grote Markt, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer], welk geweld bestond uit het meermalen slaan in het gezicht van die [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. De verdachte en zijn mededader hebben het slachtoffer geslagen na een woordenwisseling over zijn Feyenoordjas op de Grote Markt te Haarlem tijdens het uitgaan. Het slachtoffer heeft hierdoor pijn geleden en heeft een blauw oog aan het incident overgehouden. Feiten als het onderhavige maken ernstig inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en dragen bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Het hof heeft gelet op de straf die in soortgelijke gevallen pleegt te worden opgelegd en die zijn weerslag heeft gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt een taakstraf van 40 uren genoemd, die door de kinderrechter in eerste aanleg is opgelegd en in hoger beroep door de advocaat-generaal is geëist. Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte evenwel aanleiding daarvan in het voordeel van de verdachte af te wijken. De verdachte gaat nog steeds naar school en werkt daarnaast bij een installatietechniekbedrijf.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof, in aanvulling op de stukken die reeds in eerste aanleg in het dossier waren opgenomen, kennis genomen van hetgeen door de heer [naam 2] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) op de terechtzitting van 15 november 2018 naar voren is gebracht, waarbij het advies tot een werkstraf is gehandhaafd.
Het hof heeft tot slot acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 24 oktober 2018, waaruit blijkt dat hij niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 735,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 200,00 ter zake van immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen jeugddetentie.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen jeugddetentie, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 16 april 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. M.J.A. Plaisier en mr. M. Iedema, in tegenwoordigheid van mr. K. Sarghandoy, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 november 2018.
[…]