In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende betoogt dat zijn echtgenote sinds 1 januari 2013 in Libanon woont en dat zij daardoor niet als zijn fiscale partner kan worden aangemerkt, aangezien Nederland geen belastingverdrag met Libanon heeft. De rechtbank oordeelt dat de bewijslast voor het ontbreken van fiscaal partnerschap bij belanghebbende ligt. De rechtbank concludeert dat belanghebbende niet aan deze bewijslast heeft voldaan, omdat de overgelegde verklaringen niet voldoende zijn om aan te tonen dat zijn echtgenote in 2013 in Libanon woonde. Het Hof bevestigt deze conclusie en oordeelt dat de inspecteur terecht heeft vastgesteld dat de echtgenote in 2013 in Brazilië woonachtig was en dat zij als binnenlandse belastingplichtige kon worden behandeld. Hierdoor had belanghebbende in dat jaar een fiscale partner, wat betekent dat hij geen recht had op de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de alleenstaande-ouderkorting. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.