In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende betoogt dat zijn echtgenote sinds 1 januari 2013 in Libanon woont en dat zij daardoor niet als fiscaal partner kan worden aangemerkt, aangezien Nederland geen belastingverdrag met Libanon heeft. De rechtbank oordeelt dat de bewijslast voor het ontbreken van fiscaal partnerschap bij de eiser ligt. De rechtbank concludeert dat belanghebbende niet aan deze bewijslast heeft voldaan, en het Hof bevestigt deze conclusie. De overgelegde verklaringen zijn niet toereikend, omdat ze niet afkomstig zijn van onafhankelijke autoriteiten en niet de materiële werkelijkheid weerspiegelen. Het Hof oordeelt dat de inspecteur terecht heeft aangenomen dat de echtgenote van belanghebbende in 2014 in Brazilië woonde, en dat de aanslag inkomstenbelasting correct is vastgesteld. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.