In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 november 2018 een beschikking gegeven in het kader van een bewilligingsverzoek van de officier van justitie. Dit verzoek volgde na een strafrechtelijk onderzoek naar het overlijden van mevrouw [klager 5], die op 8 april 2010 overleed na een val van de operatietafel in het ziekenhuis [beklaagde] op 1 april 2010. De rechter-commissaris had eerder op verzoek van de officier van justitie onderzoek verricht, waarbij diverse getuigen en deskundigen waren gehoord. De officier van justitie concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor een strafrechtelijk verwijtbaar handelen van [beklaagde]. De advocaat-generaal adviseerde het hof om in te stemmen met het verzoek om geen verdere vervolging in te stellen.
Het hof heeft de voorhanden stukken en het standpunt van de klagers in raadkamer overwogen. De klagers, vertegenwoordigd door [klager 1], hebben hun standpunt kenbaar gemaakt, maar de advocaat-generaal vond geen aanleiding om het eerdere advies te herzien. Het hof heeft vastgesteld dat de handelwijze van [beklaagde] tijdens de operatie moet worden beoordeeld aan de hand van de in 2010 geldende professionele standaarden. Uit het onderzoek bleek dat er geen landelijke richtlijn bestond voor de fase van de operatie waarin de val plaatsvond, en dat de protocollen van [beklaagde] niet afweken van wat gebruikelijk was in andere ziekenhuizen.
Het hof concludeert dat er geen bewijs is dat [beklaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan dood door schuld. De beslissing om het bewilligingsverzoek toe te wijzen, houdt in dat er geen verdere vervolging van [beklaagde] zal plaatsvinden. Deze beschikking is definitief en er staat geen gewoon rechtsmiddel open.