Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[geïntimeerde sub 1] ,
1.Het geding in hoger beroep
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, houdende vermeerdering van eis, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, met producties.
2.Feiten
3.Beoordeling
Escrowover-eenkomst” overeengekomen een gedeelte van de koopsom, te weten € 77.500,=, bij de notaris in depot te plaatsen in afwachting van de afhandeling van tussen hen ontstane geschilpunten.
grief 1 in principaal appelkomt [appellant] op tegen het in overweging 4.3 van het vonnis neergelegde oordeel van de rechtbank dat het verweer dat [geïntimeerden] hun in art. 7:23 BW bedoelde klachtplicht hebben geschonden niet opgaat. Het hof zal deze grief telkens bespreken bij de kwestie waar [appellant] dit verweer heeft gevoerd. Anders dan de rechtbank in de bestreden overweging suggereert, is dat immers niet over de volle breedte van de zaak het geval maar (slechts) ten aanzien van een aantal specifieke onderwerpen.
grieven 2, 3, 4 en 6 in principaal appelen (een onderdeel van)
grief I in incidenteel appel. [geïntimeerden] stellen dat [appellant] hun op grond van de overeenkomst een rijbak van 1.760m2, met vergunning, diende te leveren, [appellant] stelt dat hij slechts gehouden was tot levering van een rijbak van 800m2. Partijen zijn het erover eens dat het hier gaat om een rijbak aan de achterzijde van de boerderij, dat de gemeente Bergen (verder: de gemeente) slechts een vergunning voor een rijbak van 800m2 heeft gegeven en dat een vergunning voor een rijbak met een grotere omvang niet mogelijk was en is. [geïntimeerden] hebben de hun door [appellant] geleverde rijbak van 1.200m2 aan de achterzijde van de boerderij inmiddels verkleind tot 800m2.
met vergunningte leveren en dus allereerst voormelde grief 4 behandelen.
met vergunningte leveren. Wel houdt artikel 5.3 van de overeenkomst (verder: artikel 5.3) in dat de onroerende zaak (de boerderij) bij de eigendomsoverdracht de feitelijke eigenschappen zal bezitten die nodig zijn voor “een normaal gebruik”, alsmede dat partijen het gebruik (van de boerderij) als woning met paardenhouderijbedrijf als “het normale gebruik” zien. Omdat het exploiteren van een paardenhouderijbedrijf in de gemeente Bergen (kennelijk) niet mogelijk is zonder vergunning, wil het hof in deze bepaling wel een zekere aanwijzing zien voor de juistheid van voormelde stelling van [geïntimeerden] te dezen maar ook niet meer dan dat. Er staat namelijk tegenover dat [geïntimeerden] , zoals [geïntimeerde sub 1] ook tijdens de comparitie in eerste aanleg heeft verklaard, ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten wisten dat volgens het geldende bestemmingsplan de oppervlakte van een paardenbak (kennelijk te lezen als: rijbak) maximaal 800m2 mocht bedragen zodat [geïntimeerden] er in beginsel van dienden uit te gaan dat voor een rijbak van meer dan 800m2 (in het bijzonder een van 1.200m2 of 1.760m2) geen vergunning zou kunnen worden verkregen.
a contrario) worden afgeleid dat verkoper ( [appellant] ) zorg dient te dragen voor de benodigde vergunningen die nodig zijn voor normaal gebruik. Juist omdat te verwachten viel dat de gemeente geen vergunning voor een rijbak met een grootte van meer dan 800m2 zou verlenen, had het op de weg van [geïntimeerden] gelegen hieromtrent een voorziening in de overeenkomst op te (doen) nemen, indien zij in weerwil van de hun bekende inhoud van het bestemmingsplan [appellant] ertoe wilden verplichten een dergelijke rijbak, met vergunning, te leveren. Dit hebben zij echter niet gedaan. Het enkele feit dat [appellant] laatstelijk in december 2014 een vergunningaanvraag voor een rijbak van 800m2 heeft gedaan, leidt niet tot de conclusie dat hij op grond van de overeenkomst gehouden was [geïntimeerden] een (eventueel) grotere rijbak mét vergunning te leveren.
grieven 5, 7, 8 en 9 in principaal appelslagen dus, terwijl grief 1 in incidenteel appel ook faalt, voor zover deze, uitgaande van een rijbak van 1.200m2, strekt tot toewijzing van een groter bedrag wegens waardevermindering dan door de rechtbank is toegewezen.
grieven 10 tot en met 14 in principaal appelkomt [appellant] op tegen de toewijzing door de rechtbank van een bedrag van € 9.460,= wegens kosten van herstel van de zandkampen en tegen de daarvoor in overweging 4.11 van het vonnis gegeven motivering.
aanleggen, maar (slechts) dat
de bestaande paddockin drie zandkampen zal worden
verdeeld. Hoe dat moet gebeuren, vermeldt het artikel niet. In de tekst van het artikel kan geen steun worden gevonden voor de gedachte dat het [appellant] verplicht om – in het kader van de verdeling van de bestaande paddock in drie zandkampen – de paddock/de zandkampen te verbeteren, in het bijzonder door een verbetering van het drainagesysteem. Juist omdat artikel 6.3 aanvangt met de mededeling dat hetgeen volgt betrekking heeft op de staat van oplevering van (onder meer) de grond, zou het voor de hand hebben gelegen een verplichting van [appellant] , strekkende tot de aanleg van (deugdelijke) zandkampen en/of de verbetering van de paddock in het kader van de verdeling ervan in drie zandkampen, met zoveel woorden op te nemen. Dat is echter niet gebeurd. [geïntimeerden] hebben niet (voldoende concreet) gesteld, laat staan te bewijzen aangeboden, dat zij vóór het sluiten van de overeenkomst tegen [appellant] hebben gezegd dat zij die aanleg dan wel die verbetering wensten en dat [appellant] daarmee akkoord is gegaan. Daar komt nog bij dat [appellant] betwist dat de litigieuze paddock (ten tijde van het sluiten van de overeenkomst) niet meer voldeed aan de eisen om als droge uitloop te worden gebruikt en dat hij daarom de oorspronkelijke paardenbak aan de straatkant van de boerderij als zodanig gebruikte. Een en ander betekent dat de door [geïntimeerden] gestelde verplichting niet is komen vast te staan. Aan het voorgaande doet niet af dat het op zichzelf, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, niet voor de hand ligt een verplichting in een overeenkomst op te nemen die slechts tot een marginale activiteit (het aanbrengen van schriklinten) verplicht, maar [appellant] heeft, nog daargelaten dat hij heeft gesteld ook andere werkzaamheden in dit verband te hebben verricht, voor dit opnemen in de overeenkomst een redelijke verklaring gegeven, te weten dat dit moet worden gezien in het geheel van werkzaamheden die vóór de levering dienden te gebeuren.
grieven 15 tot en met 24 in principaal appelhouden in dat de rechtbank [appellant] ten onrechte heeft veroordeeld tot de betaling van een bedrag van € 19.212,= aan [geïntimeerden] wegens kosten van herstel van de rijbak aan de achterzijde van de boerderij met toebehoren. Met
grief II in incidenteel appelkomen [geïntimeerden] op tegen de afwijzing door de rechtbank van een gedeelte van € 2.785,= van hun vordering te dezen (zoals overwogen onder 4.15 van het vonnis).
grief 25 in principaal appelkomt [appellant] op tegen de toewijzing door de rechtbank van een bedrag van € 676,= wegens de kosten van het plaatsen van een nieuw hekwerk, alsmede tegen de daarvoor in overweging 4.17 van het vonnis gegeven motivering.
grieven 26 en 27 in principaal appelzijn gericht tegen de toewijzing door rechtbank van een bedrag van € 890,= (exclusief btw) wegens de kosten van het laten opstellen van een ruimtelijke onderbouwing van de door [geïntimeerden] ingediende vergunningaanvraag. Uit het slagen van grief 4 in principaal appel volgt dat deze vordering ten onrechte is toegewezen en dat de onderhavige grieven dus doel treffen.
Escrowovereenkomst”, de kosten van het onder 3.7.6 genoemde onderzoek van Kwinfra en de kosten van het onderzoek van AgriTeam Noord-Holland B.V. met betrekking tot de waardevermindering van de boerderij in verband met de grootte van en de vergunning voor de rijbak. Uit het feit dat het hof heeft geoordeeld dat grief I in incidenteel appel faalt en de grieven 5, 7, 8 en 9 in principaal appel slagen volgt dat de vorderingen van € 415,18 en € 1.750,= ten onrechte zijn toegewezen. Zowel het sluiten van de “
Escrowovereenkomst” – en de daarmee gepaard gaande extra werkzaamheden van de notaris – als het laten opstellen van het rapport van AgriTeam Noord-Holland B.V. is immers het rechtstreekse gevolg van het onjuist gebleken standpunt van [geïntimeerden] dat [appellant] hun een rijbak van 1.760m2, met vergunning, diende te leveren. Ook het bedrag van € 750,= vanwege het rapport van Kwinfra is ten onrechte toegewezen, omdat dit rapport, zoals onder 3.7.6 is overwogen, geen steun biedt aan de stelling van [geïntimeerden] dat de toplaag van de rijbak aan de achterzijde van de boerderij niet geschikt was. Alle voormelde bedragen zullen dus alsnog worden afgewezen.
storten, waartoe partijen een depotovereenkomst zijn aangegaan (…)”.