ECLI:NL:GHAMS:2018:4254

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 november 2018
Publicatiedatum
21 november 2018
Zaaknummer
23-004547-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal uit woning door middel van insluiping met vordering tot schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1998, werd beschuldigd van diefstal uit een woning te Rijsenhout op 30 augustus 2017, waarbij hij een mobiele telefoon en sigaretten heeft weggenomen. De verdachte heeft zich toegang verschaft tot de woning door via de onafgesloten achterdeur in te sluipen. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een zwaardere straf geëist, maar het hof heeft uiteindelijk de eerdere veroordeling bevestigd. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de diefstal, ondanks de verdediging die vrijspraak bepleitte op basis van onvoldoende bewijs. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met inachtneming van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Het hof heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat deze al was omgezet in een taakstraf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004547-17
datum uitspraak: 16 november 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 18 december 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 15-871931-17 en 15-810117-16 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
adres: [adres ]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 november 2018.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 30 augustus 2017 te Rijsenhout, gemeente Haarlemmermeer, uit een woning aan de [adres 1] , een mobiele telefoon (merk Samsung Galaxy S6) en sigaretten, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, (en waarbij verdachte zich de toegang tot die woning heeft verschaft door tijdens korte afwezigheid van de bewoner(s) via de onafgesloten achterdeur de woning in te sluipen).
subsidiair:
hij op of omstreeks 31 augustus 2017 te Haarlem, in ieder geval in Nederland, opzettelijk uit winstbejag een door misdrijf verkregen goed, te weten een mobiele telefoon (merk Samsung Galaxy S6) heeft overgedragen, en/of deze mobiele telefoon voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen er van wist/redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit voor het ten laste gelegde. Daartoe heeft hij – kort weergegeven – aangevoerd dat er te weinig bewijs is om het primaire of subsidiaire bewezen te verklaren. Het signalement van de dader is te vaag om als bewijs tegen de verdachte te dienen en de verklaringen namens CEX te Haarlem over de verkoop van de telefoon door de verdachte zijn ongeloofwaardig en dubieus, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt dit verweer en komt – ook anders dan de politierechter en de advocaat-generaal - tot een bewezenverklaring van diefstal. Het overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof ziet in hetgeen is aangevoerd en ook in hetgeen uit het dossier blijkt geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de van CEX Haarlem afkomstige informatie over de aangekochte telefoon. Van die informatie gaat het hof derhalve uit.
De opvallende omstandigheid dat de verdachte na de diefstal van een telefoon op 30 augustus 2017 rond 21.00 uur uit een woning in de buurt waar ook de verdachte woonachtig is, diezelfde telefoon op 31 augustus 2017 rond 13.30 uur ter verkoop heeft aangeboden bij de CEX in Haarlem acht het hof redengevend voor het bewijs van het primair ten laste gelegde feit.
Nu de verdachte zich op zijn zwijgrecht beroept en geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, kan het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend worden bewezen als na te melden.
Daarbij betrekt het hof mede de omstandigheid dat geen enkel aanknopingspunt bestaat voor de aanname dat de verdachte de telefoon op andere wijze in zijn bezit heeft gekregen terwijl het daderschap van de verdachte voorts enige steun vindt in het opgegeven signalement in de aangifte en dan met name betreffende de vorm van het gezicht, die ook ter zitting als zodanig is waargenomen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op of omstreeks 30 augustus 2017 te Rijsenhout uit een woning aan de [adres 1] een mobiele telefoon (merk Samsung Galaxy S6) en sigaretten toebehoorde aan [benadeelde] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, en waarbij verdachte zich de toegang tot die woning heeft verschaft door tijdens korte afwezigheid van de bewoner via de onafgesloten achterdeur de woning in te sluipen.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 dagen met aftrek van voorarrest en een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een waardevolle mobiele telefoon en sigaretten door middel van woninginsluiping. De bewoonster van de woning heeft de woning voor slechts5 minuten onafgesloten verlaten, waarna zij erachter kwam dat de goederen uit haar huis waren verdwenen. Door aldus te handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendomsrechten van anderen. Door het plegen van dergelijke diefstallen wordt materiële schade toegebracht aan de gedupeerden. Een insluiping in een woning veroorzaakt bovendien gevoelens van angst en onveiligheid bij de bewoonster en in de samenleving in het algemeen. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 14 december 2017, opgemaakt door I. Webbink alsmede van een reclasseringsadvies van 7 september 2018 en een psychologische rapportage van 2 augustus 2018, beide opgemaakt in een andere zaak tegen de verdachte.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 oktober 2018 is hij in zowel het verdere als nabije verleden meerdere malen ter zake van gekwalificeerde vermogensdelicten veroordeeld, waaronder tot vrijheidsstraffen welke grotendeels in voorwaardelijke vorm aan de verdachte zijn opgelegd. Het hof is van oordeel dat hiermee aan de verdachte voldoende kansen zijn gegeven om zijn leven vorm te geven buiten de muren van justitie, daarnaast ziet het hof thans in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte evenmin aanleiding om af te wijken van de LOVS oriëntatiepunten.
Het hof oordeelt dat gelet op de ernst van het feit en de recidive niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 546,00, bestaande uit materiele schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 232,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen tot hetzelfde bedrag als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd. De toegewezen schade dient te worden verhoogd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Tevens dient de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman de vordering van de benadeelde partij betwist.
Het hof is van oordeel dat de vordering onvoldoende onderbouwd is en de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, aangezien de verdediging het bestaan en de omvang van de gevorderde kosten heeft betwist. Dit zou gelet op de onderbouwing van de vordering en de onduidelijkheid omtrent het al dan niet teruggekeerd zijn van de telefoon, nadere bewijslevering vergen, waarvoor in deze strafprocedure geen plaats is. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging (15-810117-16)

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank
Noord-Holland van 29 september 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd om de vordering tot de tenuitvoerlegging af te wijzen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman een aantekening mondeling vonnis overhandigd waaruit in samenhang met hetgeen staat vermeld in het uittreksel uit de justitiële documentatie is gebleken dat de onderhavige vordering tot de tenuitvoerlegging reeds op 10 september 2018 door de politierechter onherroepelijk is omgezet in een taakstraf voor de duur van 60 uren.
Gelet op het voorgaande zal het hof het openbaar ministerie in zijn vordering tot tenuitvoerlegging van het ten aanzien van dat vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 29 september 2016 niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 15-810117-16.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. E. Mijnsberge, mr. M. Iedema, en in tegenwoordigheid van A. Ivanov, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 november 2018.
Mr. E. Mijnsberge is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]