In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1990 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad, was eerder veroordeeld voor een overtreding van artikel 2.7 lid 2 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 van Amsterdam. De tenlastelegging betrof het zich ophouden op de weg, te weten het Leidseplein, met de intentie om middelen als bedoeld in de Opiumwet te kopen of aan te bieden. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd, omdat dit slechts een aantekening bevatte en niet voldeed aan de vereisten van een vonnis.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich op 12 juni 2015 op het Leidseplein heeft opgehouden met de intentie om opiumwetdelicten te plegen. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlasteleggingen die niet bewezen konden worden. Het hof oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De kantonrechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van 250 euro, subsidiair 5 dagen hechtenis. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep opnieuw een geldboete van 250 euro, voorwaardelijk, subsidiair 5 dagen hechtenis.
Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte eerder is veroordeeld voor vergelijkbare delicten, maar heeft ook rekening gehouden met de ouderdom van het feit. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een geldboete van 250 euro, met de voorwaarde dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit.