Uitspraak
12 februari 2018in de strafzaak onder bovenvermeld parketnummer tegen:
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vordering van de advocaat-generaal tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf. De veroordeelde, geboren in 1995, was eerder op 12 februari 2018 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, onder bijzondere voorwaarden. Deze voorwaarden omvatten onder andere een meldplicht bij Reclassering Nederland en medewerking aan begeleiding en diagnostiek.
De advocaat-generaal vorderde de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, omdat de veroordeelde zich niet aan de opgelegde voorwaarden had gehouden. Uit een voortgangsverslag van 30 oktober 2018 bleek dat de veroordeelde meerdere keren niet was verschenen op afspraken zonder tegenbericht. Hoewel hij op een gegeven moment een meer gemotiveerde houding leek aan te nemen, was er twijfel over zijn eerlijkheid met betrekking tot zijn dagbesteding.
Het hof oordeelde dat de niet-naleving van de bijzondere voorwaarden volledig aan de veroordeelde te wijten was. Gelet op artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht, besloot het hof de vordering van de advocaat-generaal toe te wijzen en de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van twee maanden ten uitvoer te leggen. De beslissing werd genomen door de rechters M. Iedema, E. Mijnsberge en M.J.A. Duker, en is uitgesproken in de openbare terechtzitting.