In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1972, was betrokken bij een verkeersongeval op 16 mei 2014, waarbij hij onder invloed van alcohol een auto bestuurde en een ander voertuig aanreed. Bij de ademanalyse bleek een alcoholgehalte van 645 µg/l, bijna driemaal de toegestane hoeveelheid. Het slachtoffer liep hierdoor lichamelijk letsel op en kon haar werkzaamheden als eigenaar van een kitesurfschool niet meer uitoefenen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor drie jaar. In hoger beroep heeft het hof het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve ten aanzien van feit 2, waar de verdachte werd vrijgesproken. Het hof heeft de straffen herzien en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor drie jaar. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze een vaststellingsovereenkomst had gesloten met de verzekeraar van de verdachte. Het hof heeft de straffen bepaald op basis van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de voorgeschiedenis van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor rijden onder invloed.