ECLI:NL:GHAMS:2018:4064

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2018
Publicatiedatum
6 november 2018
Zaaknummer
23-003236-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met nieuwe strafmotivering na verkeersongeval veroorzaakt door onoplettend rijgedrag onder invloed van alcohol

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1972, was betrokken bij een verkeersongeval op 16 mei 2014, waarbij hij onder invloed van alcohol een auto bestuurde en een ander voertuig aanreed. Bij de ademanalyse bleek een alcoholgehalte van 645 µg/l, bijna driemaal de toegestane hoeveelheid. Het slachtoffer liep hierdoor lichamelijk letsel op en kon haar werkzaamheden als eigenaar van een kitesurfschool niet meer uitoefenen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor drie jaar. In hoger beroep heeft het hof het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve ten aanzien van feit 2, waar de verdachte werd vrijgesproken. Het hof heeft de straffen herzien en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor drie jaar. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze een vaststellingsovereenkomst had gesloten met de verzekeraar van de verdachte. Het hof heeft de straffen bepaald op basis van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de voorgeschiedenis van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor rijden onder invloed.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003236-16
datum uitspraak: 11 juli 2018
TEGENSPRAAK (raadsvrouw gemachtigd)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 25 augustus 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-116600-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 mei 2017 en 27 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van feit 2, de straffen en de motivering van de straffen en de beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Vrijspraak feit 2

Het hof is met de raadsvrouw en de advocaat-generaal van oordeel dat niet uit te sluiten valt dat de auto van de verdachte na het ongeval is doorgerold en de verdachte niet heeft kunnen remmen. Dat betekent dat de verdachte de plaats van het ongeval niet in de zin van artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) heeft verlaten en dat hij dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaren. Voorts heeft de rechtbank ten aanzien van die feiten veroordeeld tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren met aftrek ex artikel 179 WVW 1994. Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde heeft de rechtbank een geldboete van € 250,00, subsidiair 5 dagen hechtenis, opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ten aanzien van feit 1 primair zal veroordelen tot een gevangenisstraf van 5 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren met aftrek ex artikel 179 WVW 1994 zal opleggen. Ten aanzien van feit 3 heeft de advocaat-generaal een geldboete van € 250,00, subsidiair 5 dagen hechtenis, gevorderd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op 16 mei 2014 door zeer onoplettend en onvoorzichtig rijgedrag een verkeersongeval veroorzaakt. De verdachte heeft onder invloed van een aanzienlijke hoeveelheid alcohol een auto bestuurd. Bij een ademanalyse is bij de verdachte een ademalcoholgehalte van 645 µg/l geconstateerd. Dat is bijna driemaal de maximale toegestane hoeveelheid. De verdachte heeft enige tijd op de Rijksweg A4 met een te hoge snelheid gereden en is tegen de achterzijde van de auto van het slachtoffer aangereden. Ten gevolge daarvan heeft het slachtoffer lichamelijk letsel opgelopen en kan zij haar normale bezigheden niet meer uitoefenen. Zij heeft haar werkzaamheden als eigenaar van een kitesurfschool moeten staken en ook haar eigen carrière als kitesurfer. Aldus is haar onherstelbaar en onpeilbaar leed aangedaan, hetgeen ook blijkt uit de door haar overgelegde stukken.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 juni 2018 is de verdachte eerder en herhaaldelijk ter zake van, onder meer, overtreding van artikel 8 WVW 1994 – rijden onder invloed – onherroepelijk veroordeeld. In verband met deze voorgeschiedenis heeft het rijbewijs van de verdachte al in 2009 zijn geldigheid verloren. De verdachte was dus een gewaarschuwd mens. Dit wordt sterk in zijn nadeel meegewogen.
Voorts wordt ten nadele van de verdachte meegewogen dat hij door zijn houding ervan blijk heeft gegeven het laakbare van zijn handelen niet in te (willen) zien. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft hij zijn alcoholgebruik gebagatelliseerd en heeft hij gesteld dat hij na het nuttigen van alcohol sneller dan de gemiddelde persoon een verhoogd alcoholpromillage in zijn lichaam krijgt. Hij is ondanks dat gegeven van mening dat hij prima kan rijden en ziet niet in waarom hij niet auto zou kunnen besturen na het nuttigen van ‘een paar biertjes’. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft hij verklaard dat hij prima in staat was om een auto te besturen, terwijl hij op 16 mei 2014 (dossierpag. 43) tegenover de politie verklaarde: “Ik weet er niks meer van. Ik ben gewoon even dizzy geweest. Van de klap schrok ik eigenlijk wakker”.
Het onderhavige ongeval heeft de verdachte er overigens niet van weerhouden nadien wederom met alcohol met een motorrijtuig te gaan rijden, zo blijkt uit de justitiële documentatie en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg. Dat de verdachte het laakbare van zijn handelen niet inziet acht het hof zeer zorgelijk.
Het hof heeft bij de bepaling van de straffen naast het vorenstaande ook gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en acht met inachtneming van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, alles afwegende, ten aanzien van feit 1 primair een gevangenisstraf en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van na te melden duur passend en geboden.
Het hof acht ten aanzien van feit 3, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met betrekking tot feit 1 met een vordering tot schadevergoeding van een bedrag van € 10.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast heeft de benadeelde partij een bedrag van € 3.000,00 aan proceskosten gevorderd.
De vordering van de immateriële schade is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente. De rechtbank heeft daarbij de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De gevorderde proceskosten zijn toegewezen tot een bedrag van € 500,00.
Bij schrijven van 26 juni 2018 heeft de raadsman van de benadeelde partij bericht dat de benadeelde partij met de verzekeraar van de verdachte een vaststellingsovereenkomst heeft gesloten en dat de vordering van de benadeelde partij in het strafproces van de verdachte geen toegevoegde waarde meer heeft. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de benadeelde partij dit nader toegelicht en aangegeven dat de vordering in deze stand van de procedure niet meer gehandhaafd wordt.
Nu de benadeelde partij haar vordering niet langer handhaaft zal het hof haar niet-ontvankelijk in de vordering verklaren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op artikel 62, 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 107, 175, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing ten aanzien van feit 2, de straffen en de motivering daarvan en de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Ten aanzien van feit 1 primair:
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Ontzegt de verdachte ter zake van het
onder 1 primair bewezen verklaardede
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
3 (drie) jaren.
Ten aanzien van feit 3:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker, mr. M.M.H.P. Houben en mr. T. Blom, in tegenwoordigheid van mr. A.F. van der Heide, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 juli 2018.
mr. F.A. Hartsuiker is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]