ECLI:NL:GHAMS:2018:389

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2018
Publicatiedatum
7 februari 2018
Zaaknummer
200.215.211/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke procedure tegen oud-notaris wegens valsheid in geschrifte en schending van notariële zorgplicht

In deze tuchtrechtelijke procedure heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een oud-notaris. Klager, de appellant, heeft de oud-notaris beschuldigd van verschillende tekortkomingen, waaronder het verleden van twee notariële akten met hetzelfde aktenummer maar met afwijkende inhoud op 1 november 2014. Daarnaast werd de oud-notaris verweten dat hij een akte van 17 december 2013 valselijk had opgemaakt en dat hij had nagelaten om een bestuurder van een vennootschap uit te schrijven bij de Kamer van Koophandel. De kamer voor het notariaat had de klacht van klager in eerste instantie ongegrond verklaard.

Het hof heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de oud-notaris inderdaad twee notariële akten met hetzelfde aktenummer had verleden, wat in strijd is met de notariële zorgplicht. Dit klachtonderdeel werd gegrond verklaard, en het hof legde de oud-notaris een schorsing van drie maanden op. De andere klachtonderdelen, waaronder de beschuldiging van valsheid in geschrifte, werden ongegrond verklaard. Het hof oordeelde dat de oud-notaris niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de vervalsing van de akte, aangezien deze niet door hem was opgemaakt. De oud-notaris had weliswaar een belangrijke rol in het notariële proces, maar de specifieke verwijten konden niet worden bewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van de notariële zorgplicht en de noodzaak voor notarissen om zorgvuldig om te gaan met hun verantwoordelijkheden. De maatregel van schorsing werd opgelegd om het vertrouwen in het notariaat te waarborgen, ook al was de oud-notaris inmiddels gedefungeerd. Het hof heeft de bestreden beslissing van de kamer vernietigd en de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.215.211/01 NOT
nummers eerste aanleg : 622564/17-5 en 623064/17-10
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 6 februari 2018
inzake
[naam] ,
wonend te [plaats] ,
appellant,
gemachtigde: mr. G.L. Maaldrink, advocaat te Den Haag,
tegen
[naam] ,
oud-notaris te [plaats] ,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: klager) heeft op 4 mei 2017 een beroepschrift met bijlagen bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Amsterdam (hierna: de kamer) van 25 april 2017 (ECLI:NL:TNORAMS:2017:17). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klager tegen geïntimeerde (hierna: de oud-notaris) ongegrond verklaard
.
1.2.
Op 13 juni 2017 is ter griffie van het hof een akte van depot no.: 13/2017 opgemaakt, waarin staat dat klager op 13 juni 2017 een brief alsmede een tweetal originele notariële akten van 1 november 2014 op de locatie van het hof heeft gedeponeerd.
1.3.
Bij e-mail van 16 juni 2017 heeft klager verzocht om een aanvullend onderzoek van het protocol van de oud-notaris. Hierop heeft het hof bij brief van 22 juni 2017 aan klager (in kopie aan de oud-notaris) laten weten dat als het hof bij de beraadslaging na de mondelinge behandeling zou concluderen dat er aanvullend onderzoek benodigd was, de behandeling zou worden aangehouden en een nader onderzoek zou worden gelast.
1.4.
Op 28 juni 2017 is van klager een aanvullend beroepschrift met bijlagen ontvangen.
1.5.
Van klager zijn op 21 juli 2017 en op 28 augustus 2017 aanvullende producties ontvangen.
1.6.
De oud-notaris heeft op 28 juli 2017 een verweerschrift met bijlagen bij het hof ingediend.
1.7.
Op 9 november 2017 zijn van klager alsook van de oud-notaris aanvullende producties ontvangen.
1.8.
Van klager is op 13 november 2017 nog een aanvullende productie ontvangen.
1.9.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 23 november 2017. Klager, vergezeld van zijn gemachtigde, en de oud-notaris zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van klager en de oud-notaris aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Samengevat weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Op 1 november 2014 heeft een bespreking tussen de oud-notaris en [naam] (hierna: [X] ), destijds procuratiehouder van Duitse ondernemingen van klager, plaatsgevonden.
3.2.2.
Klager heeft in hoger beroep twee documenten in het geding gebracht, elk bestaand uit twee pagina’s, en beide genaamd “Akte houdende beëdigde verklaringen en deponering”. Beide akten zijn op de tweede pagina voorzien van de notarisstempel van de oud-notaris met daarnaast een handtekening.
Het eerste document met nummer 2014r20.916/rb (verder: akte A) luidt als volgt:

Heden, een november tweeduizend veertien, verscheen voor mij, [de oud-notaris] ,
notaris te [plaats] :
de heer[X](…)
De comparant verklaarde bij deze ten behoeve en ter gelegenheid van de detentie van:
de heer[klager](…)
in depot te willen geven:
een aantal verklaringen, bevattende tien (10) pagina’s, opgemaakt en gesloten te [plaats] op een en dertig oktober tweeduizend veertien (31-10-2014) door mij, notaris en ter beschikking gesteld aan mij, notaris op drie en twintig oktober tweeduizend veertien (23-10-2014) door hem, comparant, voor zich in privé.
Gemelde verklaringen zullen aan deze akte worden gehecht.
Voorts verklaarde de comparant dat hij:
“op of omstreeks 21-07-2011 bij mevrouw [naam] , medewerkster van [naam] , samen met de heer[klager](…)
heb aangevraagd de bankrekeningen, geadministreerd met nummers ten name van;
(...)
1. Zakenrekening [naam] met nummer(…)
3. Privérekening [klager] met nummer(…)
(…)
Uit de media heb ik echter vernomen dat de incasso’s welke geint zijn op de privérekening van [klager] zijn bijgeschreven!
Dit is, mijn inziens, een grove nalatigheid van de [naam] daar de incassomachtiging ten name staan van [naam] .
(…)
Het verbaasd mij daarom ten zeerste dat de [naam] , welke in een reorganisatie zat aangenomen heeft dat het om oplichting/bedrog betrof.
Beëdiging
(…)
In het tweede document met eveneens nummer 2014r20.916/rb (verder: akte B) staat het volgende:

Heden, een november tweeduizend veertien, verscheen voor mij, [de oud-notaris] ,
notaris te [plaats] :
de heer[X](…)
De comparant verklaarde bij deze ten behoeve en ter gelegenheid van de detentie van:
de heer[klager](…)
in depot te willen geven:
een aantal verklaringen, bevattende tien (10) pagina’s, opgemaakt en gesloten te [plaats] op een en dertig oktober tweeduizend veertien (31-10-2014) door mij, notaris en ter beschikking gesteld aan mij, notaris op drie en twintig oktober tweeduizend veertien (23-10-2014) door hem, comparant, voor zich in privé.
Gemelde verklaringen zullen aan deze akte worden gehecht.
Beëdiging
(…)”
3.2.3.
Klager heeft in eerste aanleg een ‘akte tot aandelenoverdracht’ overgelegd, waarin staat:

Heden,
zeventien december tweeduizend dertien, verschenen voor mij, [de oud-notaris] , notaris te [plaats] :
(…)
2. De heer[klager],(…)
te dezen handelend:
a. Handelend namens [Y](…)
in zijn hoedanigheid als Directeur. Hierna te noemen: “koper”
(…)”
Dit document is voorzien van de notarisstempel van de oud-notaris met daarnaast een handtekening.
3.2.4.
Bij brief van 1 april 2016 heeft de oud-notaris aan klager bevestigd dat hij op
17 december 2013 geen notariële werkzaamheden voor klager had verricht.
3.2.5.
De oud-notaris is met ingang van 14 november 2016 gedefungeerd.
3.2.6.
Klager heeft bij brief van 15 november 2016 aan de Politie [naam] tegen de oud-notaris aangifte gedaan van verschillende strafbare feiten, onder meer valsheid in geschrifte.

4.Standpunt van klager

Klager verwijt de oud-notaris het volgende.
i. De oud-notaris heeft op 1 november 2014 twee notariële akten met hetzelfde aktenummer, met van elkaar afwijkende inhoud, (akte A en akte B) verleden. Verder heeft de oud-notaris aan de hierna bedoelde opdracht geen uitvoering gegeven.
[X] had de oud-notaris, in verband met de detentie van klager in Duitsland, opdracht gegeven om een notariële akte op te maken en daaraan tien beëdigde verklaringen te hechten en deze stukken vervolgens toe te zenden aan de strafkamer van het betrokken gerecht in Duitsland alsook aan de Duitse advocaat van klager. Volgens klager waren deze verklaringen van cruciaal belang voor het bewijzen van zijn onschuld in de strafzaak die in Duitsland tegen hem liep. Klager is uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar.
ii. De akte van 17 december 2013 is valselijk opgemaakt. Op deze akte staat de notarisstempel van de oud-notaris. De oud-notaris is ervoor verantwoordelijk te houden dat misbruik van zijn notarisstempel is gemaakt.
iii. De oud-notaris heeft nagelaten om [naam] (hierna: [Z] ) als bestuurder van [W] - een vennootschap waarvan klager enig aandeelhouder was - met onmiddellijke ingang bij de Kamer van Koophandel uit te schrijven. Hiertoe had klager op
3 december 2013 opdracht gegeven. Hierdoor heeft klager schade geleden.

5.Standpunt van de oud-notaris

De oud-notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de oud-notaris wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

De beslissing van de kamer
6.1.
Op 15 mei 2017 heeft het hof een e-mail ontvangen van de voorzitter van de kamer waarin de voorzitter het hof het volgende heeft medegedeeld:

(..) [A] was op 1 januari 2017 inspecteur in de zin van art. 2, derde lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dus bevoegd lid van de kamer. Vanaf 1 februari 2017 is hij echter bij een ander, nieuw, dienstonderdeel gaan werken (..)
[A] heeft mede de beslissing gegeven, waartegen het hoger beroep in deze zaak is gericht.
6.2.
Het hof heeft klager en de oud-notaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk op deze informatie te reageren.
6.3.
Klager heeft bij fax van 2 oktober 2017 onder meer het volgende meegedeeld:
(…)
Primair verzoekt cliënt uw Hof de bestreden beslissing te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar de kamer voor het notariaat. Client is zich ervan bewust dat het hoger beroep er (ook) toe strekt om onregelmatigheden in eerste aanleg te herstellen en het Hof in hoger beroep de zaak op de voet van artikel 107 lid 4 Wna opnieuw in volle omgang behandelt (ECLI:NL:GHAMS:2017:1928, r.o. 6.5). Het hoger beroep is voor cliënt de laatste feitelijke instantie. Zonder terug verwijzing naar de kamer wordt cliënt één feitelijke instantie met voldoende bevoegde leden (eerste aanleg) ontnomen. Client is van mening dat hem dit recht niet kan worden ontnomen als gevolg van een dergelijk gebrek, welk gebrek buiten de invloed van cliënt is ontstaan. Bovendien is cliënt van mening dat ook uit het aangehaalde arrest van de Hoge Raad blijkt dat in een geval als het onderhavige de gehele zaak volledig opnieuw moet worden beoordeeld, omdat de beschikking niet voldeed aan de vermelde vereisten. Mocht Uw Hof van oordeel zijn dat voor terug verwijzing van de zaak naar de kamer onvoldoende gronden zijn gesteld of gebleken, dan verzoekt cliënt uw Hof de bestreden beslissing te vernietigen en de zaak zelf af te doen.”
6.4.
Het hof blijft ook voor deze zaak bij het in zijn beslissing van 30 mei 2017 (ECLI:NL:GHAMS:2017:1928) gegeven oordeel over een beslissing van de kamer die mede is gegeven door een ten tijde van de beslissing onbevoegd lid van de kamer. Het hof zal de bestreden beslissing vernietigen. Nu het hoger beroep (ook) ertoe strekt om onregelmatigheden in de eerste aanleg te herstellen en het hof in hoger beroep de zaak op de voet van artikel 107 lid 4 van de Wet op het notarisambt (Wna) opnieuw in volle omvang behandelt, zal het hof de zaak zelf afdoen.
Klachtonderdeel i
6.5.
In zijn verweerschrift in hoger beroep heeft de oud-notaris aangevoerd dat hij op
1 november 2014 een afspraak heeft gehad met [X] waarbij de akte en de bijbehorende verklaringen zijn besproken en ondertekend. Bij die gelegenheid heeft [X] op de laptop van de oud-notaris een tekstgedeelte ingetypt bevattende enkele verklaringen, welke verklaringen de oud-notaris in de akte heeft opgenomen. De oud-notaris heeft als bijlage een akte in het geding gebracht met dezelfde inhoud als akte A, maar zonder een notarisstempel en zonder een handtekening. Volgens de oud-notaris is deze akte de notariële akte in minuut.
Ter zitting in hoger beroep heeft de oud-notaris verklaard dat [X] tijdens de bespreking van 1 november 2014 de aan te hechten onderhandse verklaringen heeft uitgezocht. Na controle zijn deze verklaringen aan de akte gehecht. Volgens de oud-notaris had het door [X] getypte tekstgedeelte niets te maken met de inhoud van de akte.
6.6.
Niet in geschil is dat akte A en akte B hetzelfde aktenummer hebben en dat beide akten zijn voorzien van de notarisstempel van de oud-notaris en van een handtekening. De inhoud van deze akten verschilt in dat opzicht dat een deel van de tekst boven het kopje ‘Beëdiging’ in akte A, ontbreekt in akte B (zie hiervoor onder 3.2.2.). Het hof is van oordeel dat het op de weg van de oud-notaris had gelegen om op dit punt duidelijkheid te verschaffen. Dat heeft de oud-notaris nagelaten. Het hof kan op grond van het voorgaande niet anders dan concluderen dat er op
1 november 2014 door de oud-notaris twee notariële akten met hetzelfde aktenummer en een bijna gelijke inhoud zijn verleden. Dat op 1 november 2014 slechts één notariële akte is ingeschreven in het CDR bewijst niet, zoals de oud-notaris heeft aangevoerd, dat van twee originele notariële akten geen sprake is geweest. Klachtonderdeel i. is op dit punt gegrond.
6.7.
In zijn pleitnota (onder punt 7.) erkent de oud-notaris dat hij opdracht had gekregen stukken aan de Duitse advocaat van klager toe te zenden, maar dat hij hiertoe niet kon overgaan omdat hij niet over de benodigde contactgegevens beschikte. Nu niet kan worden vastgesteld dat de oud-notaris beschikte over de adresgegevens van de Duitse advocaat van klager kan hem niet worden verweten de stukken niet te hebben doorgezonden. Klachtonderdeel i. is in zoverre ongegrond.
Klachtonderdeel ii
6.8.
De oud-notaris heeft aangevoerd dat hij nooit zijn notarisstempel uit handen heeft gegeven en dat de stempel altijd bij hem in de kluis heeft gelegen. Hoewel is komen vast te staan dat de door klager overgelegde ‘akte tot aandelenoverdracht’ een vervalsing betreft, kan niet worden vastgesteld dat deze vervalsing op enige wijze aan de (nalatigheid van de) oud-notaris kan worden toegerekend. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel iii
6.9.
Uit het door de oud-notaris in hoger beroep overgelegde uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel (bijlage 4) blijkt dat [Z] per 7 februari 2014 als bestuurder van [W] is uitgeschreven. Uit een e-mail van 7 februari 2014 van klager aan de oud-notaris (productie 13 bij aanvullend beroepschrift) is af te leiden dat eerst toen de opdracht tot uitschrijving van [Z] aan de oud-notaris is gegeven. Dat klager de oud-notaris dit reeds op 3 december 2013 had verzocht, is niet gebleken. Gelet hierop is de oud-notaris niet te verwijten dat de uitschrijving van [Z] niet op of omstreeks 3 december 2013 heeft plaatsgevonden. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Maatregel
6.10.
De notaris bekleedt in de maatschappij een plaats die mede is gegrond op vertrouwen in zijn ambt. Voor dat vertrouwen is onder meer voorwaarde dat de notaris zorg draagt voor en meewerkt aan het bewaken van de rechtszekerheid. De oud-notaris heeft deze op hem rustende kerntaak door het passeren van twee notariële akten met hetzelfde aktenummer en een bijna gelijke inhoud met voeten getreden. Naar het oordeel van het hof is de handelwijze van de oud-notaris zo ernstig dat de maatregel van schorsing voor de duur van drie maanden op zijn plaats is. Het feit dat de oud-notaris is gedefungeerd, is niet van belang. Uitgangspunt is dat notarissen die niet meer als zodanig werkzaam zijn, aan de tuchtrechtspraak blijven onderworpen ter zake van enig verwijtbaar handelen of nalaten gedurende de tijd dat zij als zodanig werkzaam waren (artikel 93 lid 2 Wna).
6.11.
Ingevolge artikel 105 Wna is het aan de kamer om te bepalen op welke datum de aan de oud-notaris opgelegde maatregel van schorsing in de uitoefening het ambt van kracht wordt en om dit bij aangetekende brief aan de oud-notaris mee te delen.
6.12.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.13.
Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod van klager - door middel van het horen van getuigen - omdat geen feiten of omstandigheden te bewijzen zijn aangeboden die tot een andere beslissing kunnen leiden.
6.14.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
- verklaart klachtonderdeel i. gegrond op het punt van het verlijden van twee notariële akten met hetzelfde aktenummer;
- legt aan de oud-notaris de maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van drie maanden op;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, J.W.M. Tromp en J.W. van Zaane en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2018 door de rolraadsheer.