ECLI:NL:GHAMS:2018:3845

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2018
Publicatiedatum
23 oktober 2018
Zaaknummer
K18/230011
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van beklag tegen het niet instellen van strafvervolging wegens overtreding van verkeersregels

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 oktober 2018 uitspraak gedaan in een beklagprocedure met rekestnummer K18/230011. Het beklag is ingediend door klager, die optreedt namens de vereniging klaagster, tegen de beslissing van de officier van justitie van het arrondissementsparket Oost-Nederland om geen strafvervolging in te stellen tegen beklaagde. De zaak betreft een incident dat plaatsvond tijdens een hardloopwedstrijd op 10 december 2016, waarbij beklaagde een verkeersregelaar negeerde en rechtdoor reed, ondanks een aanwijzing om linksaf te slaan. Klager en klaagster stellen dat dit hen in hun belangen raakt, maar het hof oordeelt dat klager niet-ontvankelijk is omdat hij geen persoonlijk belang heeft bij de vervolging van beklaagde. Klaagster kan evenmin als rechtstreeks belanghebbende worden aangemerkt, omdat niet is aangetoond dat zij een specifiek belang heeft dat door de beslissing tot niet vervolging wordt geraakt. Het hof wijst het beklag af, waarbij het benadrukt dat de bescherming van verkeersregels primair gericht is op de veiligheid van weggebruikers en niet op de belangen van klager of klaagster. De beschikking is definitief en er staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

BEKLAGKAMER
Beschikking op het beklag met het rekestnummer K18/230011 van
[klager],
klager,
en
de vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid
[klaagster],
klaagster,
woonplaats c.q. vestigingsplaats kiezende ten kantore van mr. drs. S.H.M. Kloppenberg, advocaat te Drempt (gemeente Bronckhorst).

1.Het beklag

Het klaagschrift is op 18 september 2017 door het hof Arnhem-Leeuwarden ontvangen. Bij beschikking van 22 december 2017 heeft voornoemd hof de zaak verwezen naar het hof Amsterdam. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland om geen strafvervolging in te stellen tegen [beklaagde] (hierna: beklaagde) ter zake van overtreding van artikel 82 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (verder: RVV, te weten het niet opvolgen van een door een verkeersregelaar gegeven aanwijzing.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslagen van 19 maart en 27 augustus 2018 heeft de advocaat-generaal van het ressortsparket Amsterdam - onder het voorbehoud dat klager het bestuursbesluit waaruit blijkt dat hij gemachtigd is namens [klaagster] in deze procedure op te treden - het hof in overweging gegeven het beklag gegrond te verklaren.

3.De voorhanden stukken

Het hof heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift en het nagezonden bestuursbesluit, gedateerd 8 juni 2018;
- de verslagen van de advocaat-generaal;
- het verslag van 30 november 2017 van de advocaat-generaal van het ressortsparket Arnhem-Leeuwarden;
- de in deze zaak door de politie opgemaakte processen-verbaal;
- het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie bij het arrondissementsparket
Oost-Nederland van 3 oktober 2017;
- een door de advocaat van beklaagde op 24 augustus 2018 aan het hof gestuurde brief met bijlagen, waaronder de door beklaagde als verdachte tegenover de politie afgelegde verklaring, zijn schriftelijke aanvulling daarop, mutatierapporten en e-mailberichtenverkeer tussen de politie en beklaagde en de Gemeente Raalte en beklaagde.
Met betrekking tot de laatstgenoemde stukken constateert het hof dat deze ontbraken in het kennelijk door de officier van justitie Oost-Nederland aan de genoemde advocaten-generaal verstrekte dossier ten behoeve van deze beklagprocedure. Het hof moet er daarom vanuit gaan dat deze stukken geen rol hebben gespeeld bij de schriftelijke advisering door het openbaar ministerie, noch bij de toelichting op het beklag door klagers.
Voor een zorgvuldige standpuntbepaling door partijen, advisering door de advocaat-generaal en beoordeling van de kwestie door het hof ware het te wensen geweest dat deze stukken van het begin af onderdeel van het dossier hadden uitgemaakt. Gelet op de hiernavolgende overwegingen ziet het hof echter geen reden om de inhoud van deze stukken met klager te bespreken.

4.De behandeling in raadkamer

De daartoe aangewezen raadsheer-commissaris heeft klagers in de gelegenheid gesteld op 30 mei 2018 het beklag toe te lichten. Klager [klager] is mede namens klaagster en bijgestaan door mr. S.H.M. Kloppenberg, advocaat te Drempt, in raadkamer verschenen; zij hebben het beklag toegelicht en gehandhaafd. Van het verhandelde in raadkamer is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
Voorts heeft de raadsheer-commissaris beklaagde in de gelegenheid gesteld op 29 augustus 2018 te worden gehoord. Beklaagde is, bijgestaan door mr. S.F.W. van het Hullenaar, advocaat te Arnhem, in raadkamer verschenen en heeft het hof verzocht de klacht af te wijzen. Beklaagde is er door de voorzitter op gewezen dat hij niet verplicht is op vragen antwoord te geven.
De advocaat heeft het woord gevoerd aan de hand van zijn aan het hof overgelegde pleitaantekeningen, die aan het dossier zijn toegevoegd.
De advocaat-generaal is bij de behandeling in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft hij aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien, in dier voege dat hij van mening is dat uit de machtiging gedateerd 8 juni 2018 niet blijkt dat klager bevoegd is om de vereniging in de procedure te vertegenwoordigen. Als persoon is klager niet-ontvankelijk omdat hij geen persoonlijk belang heeft bij de vervolging van beklaagde.
5.
Feiten en standpunten die uit het dossier en het verhandelde in raadkamer naar voren komen
Op 10 december 2016 vond in [plaats] een door klaagster georganiseerde hardloopwedstrijd plaats. Een gedeelte van het parcours liep over wegen op het terrein van [..] waarop beklaagde en andere buurtbewoners een recht van overpad hebben. Door de gemeente was een vergunning verleend en er waren rond het parcours afzettingen en verkeersborden geplaatst. In verband met de wedstrijd waren door klaagster vrijwilligers – waaronder klager, [naam 1] en [naam 2] - ingezet om als verkeersregelaar een en ander in goede banen te leiden. Op een gegeven moment kwam beklaagde (die nabij het parcours woont) in een auto bij een afzetting waar [naam 1] en [naam 2] als verkeersregelaar stonden. Volgens [naam 1] gaf hij beklaagde de aanwijzing linksaf te slaan. Beklaagde erkent dat, echter, hij gaf [naam 1] te kennen dat hij rechtdoor wilde en dat er niemand op het parcours was. Daarop werd (door [naam 2]) het dranghek opzij geschoven en reed beklaagde rechtdoor.
Er bevindt zich geen informatie in het dossier waaruit kan worden afgeleid dat enig gevaar voor andere weggebruikers is ontstaan; [naam 2] bevestigt de waarneming van beklaagde dat er geen hardlopers op het parcours waren. [naam 2] heeft niet gehoord wat [naam 1] en beklaagde hebben besproken; zij heeft alleen de afzetting voor beklaagde opzij gezet opdat hij kon doorrijden. Klager heeft van enige afstand gezien wat er gebeurde, maar niet zelf gehoord wat tussen [naam 1] en beklaagde is besproken.
Op initiatief van beklaagde hebben na het gebeuren gesprekken plaats gevonden, onder andere met de politie en de gemeente. De gemeente heeft beklaagde laten weten dat ‘omwonenden’ (waaronder beklaagde) op grond van de door een derde ([..]) zonder instemming van de omwonenden aangevraagde evenementenvergunning niet zonder meer de doorgang geweigerd kan worden en dat de instructies aan de verkeersgeleiders kennelijk niet duidelijk waren.
Klaagster heeft na 2016 geen hardloopwedstrijden in [plaats] meer kunnen organiseren.
Klager heeft mede namens klaagster naar voren gebracht dat:
- als gevolg van de gebeurtenis vele leden van [klaagster] die bevoegd zijn als verkeersregelaar op te treden, waaronder hijzelf, zich niet meer serieus genomen voelen en dat zij zich daarom als vrijwilliger met die hoedanigheid hebben teruggetrokken;
- daardoor [klaagster] geen evenementen meer kan organiseren;
- de [..] na het incident de samenwerking met [klaagster] heeft opgezegd;
- een en ander er toe heeft geleid dat [klaagster] zich heeft moeten terugtrekken uit het Salland cross circuit;
- [klaagster] daardoor financiële schade lijdt. Inschrijfgelden vormen namelijk een belangrijke bron van inkomsten.
Beklaagde heeft onder meer naar voren gebracht dat klagers niet als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 12 Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) kunnen worden beschouwd, dat er onvoldoende wettig bewijs is voor een veroordeling van beklaagde, dat de verkeersgeleiders van [klaagster] niet bevoegd waren om beklaagde, als aanwonende, de toegang te ontzeggen en, tenslotte, vervolging niet opportuun is.

6.De ontvankelijkheid van klagers

Het hof moet allereerst vaststellen of de klagers ontvankelijk zijn in hun beklag. Pas als die vraag bevestigend beantwoord wordt, komt het hof toe aan een inhoudelijke behandeling van het beklag.
Terwijl
aangiftekan worden gedaan door ieder die kennis draagt van een strafbaar feit, is de mogelijkheid tot het doen van
beklagals bedoeld in artikel 12 Sv beperkt tot rechtstreeks belanghebbenden.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan slechts degene die door het achterwege blijven van vervolging getroffen is in een belang dat hem bepaaldelijk aangaat worden aangemerkt als belanghebbende. Daarbij dient sprake te zijn van een objectief bepaalbaar, persoonlijk of kenmerkend belang. Bovendien moet worden beoordeeld of de overtreden strafbepaling beoogt dit specifieke belang van klager te beschermen.
Onder rechtstreeks belanghebbenden worden mede verstaan rechtspersonen die blijkens hun doelstelling en blijkens hun feitelijke werkzaamheden een belang behartigen waarin zij door het niet of niet verder vervolgen rechtstreeks worden getroffen.
In dat verband dient te worden onderzocht of de rechtspersoon een belang behartigt dat door de beslissing tot niet vervolging rechtstreeks wordt getroffen.
Ten aanzien van klager:
Met betrekking tot het in artikel 82 van het RVV bepaalde, overweegt het hof dat dit louter bedoeld is ter regeling van het verkeer en aldus primair ter bescherming van het belang van (potentiële) weggebruikers.
Klager klaagt over het niet vervolgen van een verkeersdeelnemer die mogelijk niet heeft voldaan aan een aanwijzing van een andere verkeersregelaar dan klager zelf. Daarmee klaagt hij over de (mogelijke) aantasting van het gezag van de verkeersregelaar in het algemeen. Dat is een algemeen belang, maar niet een specifiek belang van klager zelf. Klager wordt door het achterwege blijven van een strafvervolging daarom niet getroffen in een eigen belang dat hem bepaaldelijk aangaat. Hij is dan ook niet-ontvankelijk in het beklag.
Ten aanzien van klaagster:
Klaagster heeft geen statuten overgelegd. Evenmin is gebleken van feitelijke werkzaamheden van klaagster waaruit naar voren komt dat [klaagster] een belang behartigt dat door de beslissing tot niet vervolging van een verkeersdeelnemer die volgens haar een aanwijzing van een verkeersregelaar niet heeft opgevolgd, rechtstreeks wordt getroffen. Meer dan dat klaagster zich inzet voor de belangen van haar leden in het kader van recreatief hardlopen is uit de behandeling van deze zaak niet naar voren gekomen.
Daarenboven is niet gebleken van een deugdelijke machtiging voor klager om de vereniging te vertegenwoordigen in deze procedure.
Mede tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het door artikel 82 RVV beschermde belang, vallen uit hetgeen klaagster naar voren heeft gebracht geen rechtstreekse, objectief bepaalbare, persoonlijke of kenmerkende belangen, maar (in dit verband: slechts) afgeleide belangen bij strafvervolging van beklaagde te destilleren.
Het hof komt daarom tot het oordeel dat [klaagster] in deze geen rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 12 Sv is.
De conclusie is dan ook dat klaagster evenmin ontvankelijk is in haar beklag.

7.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
9 oktober 2018 door mrs. P.C. Kortenhorst, voorzitter, F.A. Hartsuiker en M.J.G.B. Heutink, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. O. Boekraad, griffier, en, bij afwezigheid van de voorzitter en de oudste raadsheer, ondertekend door de jongste raadsheer en de griffier.