ECLI:NL:GHAMS:2018:382

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2018
Publicatiedatum
6 februari 2018
Zaaknummer
K16/0533
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van beklag ex artikel 12 Sv inzake mishandeling door politie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 februari 2018 uitspraak gedaan in het kader van een beklagprocedure, ingediend door klager tegen de politie. Klager, die op 23 november 2015 werd aangehouden, stelde dat hij tijdens zijn aanhouding en fouillering op het politiebureau mishandeld was door een van de betrokken politieagenten. Klager weigerde zijn legitimatiebewijs te tonen en werd daarop geboeid en naar het politiebureau gebracht. Tijdens de fouillering zou hij door de beklaagde agent hard tegen de muur zijn geduwd, wat volgens klager leidde tot psychisch letsel.

Het hof heeft de verklaringen van klager en de betrokken politieagenten beoordeeld, evenals de beschikbare camerabeelden. De agenten gaven aan dat klager zich vervelend gedroeg en dat het gebruik van kracht noodzakelijk was om hem onder controle te krijgen. Het hof concludeerde dat de lezing van klager niet werd ondersteund door het dossier en dat het geweld dat was toegepast, passend was binnen de taken van de politie. Er was geen bewijs dat klager letsel had opgelopen of dat er sprake was van onrechtmatig geweld.

Het hof oordeelde dat er geen reden was om de politieagent te vervolgen en wees het beklag van klager af. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier en is ondertekend door de voorzitter en de griffier. Deze beschikking is definitief en er staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

BEKLAGKAMER
Beschikking op het beklag met het rekestnummer K16/0533 van
[klager],
klager,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. R.P.M. Kocken, advocaat te Haarlem.

1.Het beklag

Voor het verloop van de procedure en het verhandelde in raadkamer verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van 8 november 2017.

2.Het verdere verloop van de procedure

Het hof heeft naast de in de tussenbeschikking genoemde stukken kennisgenomen van de nadien door de politie opgemaakte processen-verbaal in verband met het verhoor als getuige van [getuige 1] op 22 november en [getuige 2] op 28 november 2017.
De advocaat-generaal is bij de behandelingen in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft zij geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien.

3.De beoordeling van het beklag

De inhoud van het dossier
Uit de stukken komt het volgende naar voren.
Klager werd op 23 november 2015 aangehouden toen hij zich op straat bemoeide met de aanhouding van een bedelaar. Toen de betrokken politiemensen hem naar een legitimatiebewijs vroegen, weigerde hij dit te tonen. Hij werd met de handen op de rug geboeid meegenomen naar het politiebureau en daar naar een ruimte gebracht om gefouilleerd te worden. Volgens klager is hij daar door beklaagde, een van de politiemensen, mishandeld.
In zijn aangifte van 11 februari 2016 heeft klager verklaard dat hij in het politiebureau, nog steeds geboeid, de opdracht kreeg om zijn riem af te doen; een vrouwelijke agent pakte zijn linkervoet om zijn schoen uit te doen. Beklaagde zei tegen hem dat hij niet meewerkte, waarop klager antwoordde dat hij dat niet kon doordat hij nog geboeid was. Daarop pakte beklaagde hem plotseling bij zijn keel en duwde hem hard met zijn achterhoofd tegen de betonnen muur. Klager heeft daarbij niet zozeer lichamelijk letsel, maar vooral psychisch letsel opgelopen.
Het dossier bevat geen stukken met betrekking tot bij klager vastgesteld lichamelijk, dan wel geestelijk letsel.
De verklaring van beklaagde over het in de door klager als ‘fouilleringsruimte’ aangeduide kamer gebeurde luidt als volgt:
“Wij lieten hem plaatsnemen in de voorgeleidingsruimte. Wij wilden dat hij bij de muur moest staan, met zijn buik richting de muur. Ik zei tegen hem dat hij de hand die wij zouden losmaken tegen de muur moest plaatsen. Daar kregen wij direct het commentaar te horen: “Dat doe ik niet. Ik luister niet naar jou”. Of woorden van gelijke strekking. Ik voelde hierbij dat het lichaam van de heer [klager] in verzet ging. Ik wilde zijn hand in de richting van de muur brengen en voelde dat hij niet mee werkte. Er ontstond duw en trek werk. Omdat ik bemerkte dat ik de controle over zijn hand verloor, wilde ik hem fixeren tegen de muur. Ik wilde zijn hoofd tegen de muur houden. Ik heb met mijn vlakke hand druk uitgeoefend in zijn hals/nek met als doel zijn hoofd tegen de muur te houden om zodoende controle te krijgen. Daar kregen wij uiteindelijk ook weer controle. Dat was dan ook direct het moment van contact maken. Ik heb tegen hem gezegd dat hij moest meewerken. Hij werkte op gegeven moment mee zodat wij de boeien konden afdoen.”
Op verzoek van het hof zijn de twee andere betrokken politieagenten gehoord. Zij hebben verklaard dat klager vanaf het moment dat hij in het politiebureau aankwam vervelend gedrag vertoonde. Volgens een van hen werd klager in de fouilleringsruimte met zijn lichaam tegen de muur gefixeerd omdat hij geen medewerking wilde verlenen bij het losmaken van zijn handboeien. Uit de verklaring van de ander valt niet meer af te leiden dan dat toen klager weigerde tegen de muur te gaan staan om de boeien los te kunnen maken, hij door beklaagde is omgedraaid en met het gezicht naar de muur is geplaatst.
Uit de beelden van de camera in de gang van het cellenblok valt niet precies af te leiden wat zich in de fouilleringsruimte heeft voorgedaan. Er is enig licht duw- en trekwerk te zien, maar geen krachtige beweging waarmee klagers hoofd tegen de muur komt.
De overwegingen van het hof
Het hof heeft te beoordelen of de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen – al dan niet na nader onderzoek – zou kunnen komen tot een veroordeling voor enig strafbaar feit. Daarnaast moet het hof beoordelen of er, gelet op alle omstandigheden, voldoende belang is bij het alsnog instellen van strafrechtelijke vervolging. Indien het antwoord op beide vragen bevestigend luidt, zal een bevel tot vervolging worden gegeven.
Politieambtenaren zijn in de rechtmatige uitoefening van hun bediening – indien noodzakelijk – bevoegd tot toepassing van (gepast) geweld. Buiten deze grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit zou – afhankelijk van de omstandigheden van het geval – geweldstoepassing door overheidsdienaren als misdrijf gekwalificeerd kunnen worden en als zodanig strafbaarheid van de betrokken ambtenaar tot gevolg kunnen hebben.
Het hof moet constateren dat de lezing van de klager geen steun vindt in hetgeen hiervoor met betrekking tot de inhoud van het dossier is weergegeven.
Het geweld dat tegen klager in het kader van de fouillering is toegepast bestond uit het uitoefenen van druk op de hals/nek van klager, nadat deze zich verzette en weigerde aanwijzingen van beklaagde op te volgen. Daarbij is klagers hoofd met enige kracht tegen de muur gedrukt. Dat klager daarbij letsel heeft opgelopen of (meer dan een kortdurend) pijngevoel is onderbouwd noch anderszins gebleken .
Het hof acht deze vorm van lichte krachtsuitoefening om klager onder controle te krijgen passend binnen de door de politie uit te oefenen taken. Het valt niet te verwachten dat de strafrechter tot een veroordeling van beklaagde zou kunnen komen.
Het hof is dan ook van oordeel dat er goede redenen zijn om in deze zaak geen vervolging te gelasten. Het beklag is ongegrond.
Het hof zal daarom als volgt beslissen.

4.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
6 februari 2018 door mrs. P.C. Kortenhorst, voorzitter, M.J.G.B. Heutink en N. van der Wijngaart, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. M. Boelens, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.