4.1.De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en heeft daartoe als volgt overwogen en beslist:
“10. Een belastingplichtige heeft recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting opgenomen in artikel 8:14a van de Wet IB 2001 en op de alleenstaande-ouderkorting zoals opgenomen in artikel 8.15 van de Wet IB 2001, indien hij voldoet aan de in die bepalingen opgenomen voorwaarden. Een van die voorwaarden voor de alleenstaande-ouderkorting is dat de belastingplichtige geen partner heeft. Voor het recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting dient vast te staan dat de belastingplichtige (gedurende meer dan zes maanden) geen partner heeft dan wel dat hij een lager arbeidsinkomen heeft dan zijn partner. Vaststaat dat eiseres in het onderhavige jaar geen lager arbeidsinkomen had dan de man, zodat dit onderdeel van die bepaling in het onderhavige geschil niet van toepassing is.
11. Voor de vraag of voor de toepassing van voormelde bepalingen de man als partner moet worden gekwalificeerd geldt het partnerbegrip zoals opgenomen in artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en aangevuld in artikel 1.2 van de Wet IB 2001.
12. In artikel 5a van de AWR geldt ingevolge het eerste lid, onderdeel a, de echtgenoot als partner, tenzij - zo is in het vierde lid van artikel 5a AWR opgenomen - het verzoek tot inschrijving van de echtscheiding is ingediend en de echtgenoot niet meer op hetzelfde adres is ingeschreven in de BRP. Voor de toepassing van de Wet IB 2001 is in aanvulling op het bepaalde in de AWR bovendien in artikel 1.2 van de Wet IB 2001 opgenomen dat de belastingplichtige een partner heeft indien beiden op hetzelfde woonadres in de BRP staan ingeschreven en zij een kind hebben.
13. Nu vaststaat dat de man gedurende het gehele jaar op het adres van de voormalige woning was ingeschreven en eiseres zich eerst [in] november 2014 uit dit woonadres heeft uitgeschreven, moet geoordeeld worden dat de man in de zin van de wettelijke regelingen tot [deze datum] partner van eiseres was. Dat de man feitelijk [in] maart 2014 niet meer bij eiseres woonde en eiseres naar in het maatschappelijk verkeer geldende opvattingen vanaf het vertrek van de man uit de woning een alleenstaande ouder was, die ook financieel volledig de zorg voor de kinderen had, zoals de rechtbank aannemelijk acht, doet er niet aan af dat de vraag of eiseres recht heeft op in de wet opgenomen kortingen dient te worden beoordeeld naar de in de wet opgenomen objectieve criteria.
14. Deze criteria brengen mee dat eiseres tot […] november 2014 een partner had voor de toepassing van de wet. Verweerder, die gehouden is deze wettelijke bepalingen toe te passen, heeft derhalve terecht geoordeeld dat eiseres geen recht heeft op de inkomensafhankelijke combinatiekorting en evenmin op de alleenstaande-ouderkorting.
15. Voor zover de grieven van eiseres zijn gericht tegen de wettelijke bepalingen zelf wijst de rechtbank erop dat de rechtbank niet bevoegd is de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen, gelijk is opgenomen in artikel 11 van de Wet algemene bepalingen.
16. Voor het achterwege laten van een juiste wetstoepassing is alleen dan reden indien verweerder daar op grond van enig beginsel van behoorlijk bestuur toe gehouden is. Voor een zodanig oordeel is evenwel geen aanleiding. De omstandigheid dat eiseres ruim € 4.000 aan de Belastingdienst moet terugbetalen, kan niet voor rekening van verweerder worden gebracht. Verweerder heeft de tot de uitbetaling leidende voorlopige aanslag immers berekend aan de hand van door eiseres verstrekte gegevens, opgenomen in haar aangifte van 6 mei 2015. Indien eiseres zich vóór het invullen van die aangifte had vergewist van de juistheid van deze gegevens en de aangifte in overeenstemming daarmee had ingevuld, was er geen aanleiding geweest voor uitbetaling van dit bedrag.”