ECLI:NL:GHAMS:2018:3717

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2018
Publicatiedatum
16 oktober 2018
Zaaknummer
23-001186-17 en 23-000593-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mishandeling en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die eerder door de politierechter in de rechtbank Noord-Holland was vrijgesproken van bepaalde aanklachten. De verdachte was in hoger beroep gegaan tegen de vonnissen van de politierechter, waarbij hij onder andere werd beschuldigd van mishandeling van zijn ex-vriendin en het beschadigen van een auto. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 27 december 2016 zijn ex-vriendin heeft mishandeld door haar te schoppen en op 29 december 2016 opzettelijk een auto heeft beschadigd die aan een ander toebehoorde. Daarnaast heeft de verdachte op 20 januari 2017 in strijd met een gedragsaanwijzing gehandeld door contact op te nemen met zijn ex-vriendin. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak in de zaak B. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot schadevergoeding is gedeeltelijk toegewezen, terwijl de vordering van [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk is verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien dagen en een taakstraf van veertig uren. Het hof heeft de straffen en maatregelen bepaald op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001186-17 en 23-000593-17 (gevoegd ter terechtzitting)
datum uitspraak: 9 oktober 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 28 maart 2017 in de strafzaak onder de parketnummer 15-002445-17 (zaak A, met 15-703510-13 (TUL)) en tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 3 februari 2017 in de strafzaak onder de parketnummer 15-800030-17 (zaak B, met 15-703510-13 (TUL)) (gevoegd in hoger beroep) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
adres: [adres] .

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de politierechter in de rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem in de zaak B onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen deze in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 september 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 28 maart 2017 (zaak A) en 3 februari 2017 (zaak B).
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, ten laste gelegd dat:
Zaak A:
1:
hij op of omstreeks 27 december 2016 te Den Helder [slachtoffer 1] heeft mishandeld door tegen haar been althans tegen haar lichaam te schoppen en/of te trappen;
2:
hij op of omstreeks 29 december 2016 te Den Helder opzettelijk en wederrechtelijk een goed, te weten een auto (te weten een Peugeot 206), dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Zaak B (gevoegd):
1:
hij op of omstreeks 20 januari 2017 te Den Helder opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 4 januari 2017 gegeven door de officier van justitie te arrondissementsparket Noord-Holland, immers heeft verdachte opzettelijk meermalen, althans eenmaal, (telefonisch) contact opgenomen met [slachtoffer 1] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

De vonnissen waarvan beroep zullen worden vernietigd, reeds omdat het hof ter terechtzitting in hoger beroep de zaken heeft gevoegd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak A onder 1 en 2 en in de zaak B onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
1:
hij op 27 december 2016 te Den Helder [slachtoffer 1] heeft mishandeld door tegen haar been te schoppen.
2:
hij op of omstreeks 29 december 2016 te Den Helder opzettelijk en wederrechtelijk een auto (een Peugeot 206),
dietoebehoorde aan [slachtoffer 2]
,heeft beschadigd.
Zaak B (gevoegd):
1:
hij op 20 januari 2017 te Den Helder opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van
Strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 4 januari 2017 gegeven door de officier van justitie
van hetarrondissementsparket Noord-Holland, immers heeft verdachte opzettelijk meermalen (telefonisch) contact opgenomen met [slachtoffer 1] .
Hetgeen in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Het in zaak B onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter van de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het ten laste gelegde in zaak A veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaren alsmede oplegging van bijzondere voorwaarden en de dadelijk uitvoerbaar verklaring daarvan, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de politierechter van de rechtbank Noord-Holland de verdachte voor het in zaak B onder 1 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de in de zaak A en zaak B ten laste gelegde feiten – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht weken waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met oplegging van een contactverbod, locatieverbod en een meldplicht bij de reclassering als bijzondere voorwaarden.
De raadsman heeft met betrekking tot de strafmaat betoogd de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen en aan de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, mede gelet op de vooruitgang die de verdachte heeft gemaakt met betrekking tot zijn werk en schuldenproblematiek.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn ex-vriendin. Hierdoor heeft het slachtoffer pijn ondervonden en heeft de verdachte haar lichamelijke integriteit geschonden. Voorts heeft de verdachte een aan hem opgelegde voorwaarde, namelijk zich onthouden van enig contact met zijn ex-vriendin, overtreden door meermalen telefonisch contact met haar op te nemen. De verdachte heeft daarmee een aan hem, door het daartoe bevoegde gezag opgelegde, aanwijzing bewust genegeerd. De verdachte heeft bovendien een auto beschadigd door ertegen te trappen.
De gedragingen van de verdachte maken deel uit van een, destijds, langer lopend conflict tussen de verdachte en zijn ex-vriendin, waarin de verdachte zich niet onbetuigd heeft gelaten, maar ook aangeefster de grenzen lijkt te hebben opgezocht. De verdachte is keer op keer te ver gegaan, hetgeen het hof hem aanrekent.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 september 2018 is hij eerder voor geweldsdelicten en andere strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld.
In hetgeen door en namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht, lijkt de verdachte een positieve draai aan zijn leven te hebben gegeven. Het hof ziet evenwel – anders dan de raadsman heeft betoogd – in de ernst en de aard van de feiten, de gevolgen daarvan voor de slachtoffers en de documentatie van de verdachte geen aanleiding om te volstaan met thans, na aftrek van het voorarrest, enkel een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf en taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 327 ter zake van immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 100. De benadeelde partij heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij integraal moet worden toegewezen tot een bedrag van € 327 ter zake van immateriële schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting betoogd de vordering van de benadeelde partij af te wijzen, nu sprake is van deels eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Het hof beperkt de toewijzing van de vordering tot € 50 aan hierdoor geleden immateriële schade. Voor het overige ziet de door het slachtoffer geleden schade met name op andere incidenten jegens het slachtoffer en die zijn niet tenlastegelegd. De verdachte is tot vergoeding van die schade, groot € 50, gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd ten aanzien van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij is voor deze geleden schade onvoldoende onderbouwd.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.527,10. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij niet kan worden toegewezen. Een onderbouwing ontbreekt en aldus is er met de beoordeling van de vordering sprake van een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk in de vordering te worden verklaard.
Ook de verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet in de vordering kan worden ontvangen.
Het hof is – met de advocaat-generaal – van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De vordering steunt op een offerte aan uit te voeren reparatiewerkzaamheden aan de auto. De begrote reparatie heeft echter niet plaatsgevonden en deze zal ook niet meer plaatsvinden, omdat de beschadigde auto inmiddels is ingeruild. Ten aanzien van eventueel gederfde winst bij het inruilen van de beschadigde auto is de hoogte daarvan niet gemotiveerd aangegeven en deze valt evenmin ambtshalve te begroten. De benadeelde partij kan daarom thans niet in de vordering worden ontvangen en kan een vordering tot schadevergoeding slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 57, 63, 184a, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft in zaak A met parketnummer 15-703510-13 alsmede in zaak B met parketnummer 15-002445-17 gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 9 oktober 2014 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week, destijds met een proeftijd van twee jaren.
Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals ter terechtzitting naar voren gebracht, aanleiding om in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf van hierna te melden duur te gelasten.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in zaak B (parketnummer 15-800030-17) onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A (parketnummer 15-002445-17) onder 1 en 2 en in zaak B (parketnummer 15-800030-17) onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A (parketnummer 15-002445-17) onder 1 en 2 en in zaak B (parketnummer 15-800030-17) onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het in zaak A (parketnummer 15-002445-17) onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 50 (vijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het in zaak A (parketnummer 15-002445-17) onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 50 (vijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 27 december 2016.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 9 oktober 2014 met parketnummer 15-703510-13, te weten een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 (een) week met een proeftijd van 2 (twee) jaren, een
taakstrafvoor de duur van
15 (vijftien) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. A.M. Kengen en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van D. de Jong en mr. D. Boessenkool, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 oktober 2018.
Mr. Van Woensel en mr. Postma zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[…]
.