ECLI:NL:GHAMS:2018:3713

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2018
Publicatiedatum
16 oktober 2018
Zaaknummer
23-000110-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rijden onder invloed zonder rijbewijs met ongeluk tot gevolg

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1984, werd beschuldigd van het besturen van een motorrijtuig onder invloed van alcohol en zonder rijbewijs, wat resulteerde in een ongeluk op 8 februari 2017 te Aalsmeer. Tijdens de zitting in hoger beroep op 25 september 2018 heeft de advocaat-generaal zijn vordering gepresenteerd, terwijl de verdachte en zijn raadsman hun verweer hebben gevoerd. De tenlastelegging omvatte het rijden met een alcoholgehalte van 1,07 milligram per milliliter bloed, wat aanzienlijk boven de toegestane limiet ligt.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet in het bezit was van een rijbewijs en dat hij onder invloed van alcohol een auto bestuurde, met zijn kinderen in de auto. Dit gedrag leidde tot een ongeluk waarbij de auto van de weg raakte en in een sloot belandde. De verdachte werd later door hulpdiensten aangetroffen, wat de ernst van de situatie onderstreept. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw beoordeeld.

De verdediging voerde aan dat er geen rechtsgeldig bloedonderzoek had plaatsgevonden, omdat de uitslag niet tijdig aan de verdachte was medegedeeld. Het hof oordeelde echter dat deze schending geen rechtsgevolgen met zich meebracht, aangezien de betrouwbaarheid van de uitslag niet in twijfel werd getrokken. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte schuldig bevonden aan het tenlastegelegde feit, maar heeft besloten om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, gezien de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte. De uiteindelijke straf bestond uit een taakstraf van 60 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaren.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000110-18
datum uitspraak: 9 oktober 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 10 januari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-183764-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
25 september 2018.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 8 februari 2017, te Aalsmeer, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,07 milligram, in elk geval hoger dan 0,2 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbewijs.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Bewijsverweer
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van het hem tenlastegelegde feit dient te worden vrijgesproken, omdat geen sprake was van een rechtsgeldig bloedonderzoek. Hiertoe heeft de raadsman, samengevat, aangevoerd dat niet is voldaan aan de eisen die artikel 20 van het ten tijde van het tenlastegelegde geldende Besluit alcoholonderzoeken stelde aan een bloedonderzoek doordat de uitslag daarvan niet ‘zo spoedig mogelijk’ is medegedeeld aan de verdachte. Uit het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg van 24 oktober 2017, op welke zitting het onderzoek werd aangehouden, volgt dat toen in ieder geval een adres van de verdachte bekend was waarnaar de uitslag van het bloedonderzoek had kunnen worden gezonden, aldus de raadsman.
Met de raadsman stelt het hof vast dat de uitslag van het bloedonderzoek niet zo spoedig mogelijk aan de verdachte is medegedeeld. Daarmee is het destijds geldende voorschrift zoals vervat in artikel 20 van het Besluit alcoholonderzoeken (oud) niet nageleefd. Aan de schending van dit voorschrift verbindt het hof evenwel geen rechtsgevolgen, nu met de constatering daarvan kan worden volstaan. Daartoe overweegt het hof het volgende.
Artikel 20 Besluit alcoholonderzoeken (oud) heeft de strekking de verdachte in een zo vroeg mogelijk stadium in de gelegenheid te stellen zijn verdediging voor te bereiden. Het uitblijven van een spoedige mededeling over de uitslag van het bloedonderzoek, doet niet af aan de betrouwbaarheid van die uitslag. Het gaat hier immers niet om een strikte waarborg die bij niet-naleving daarvan direct van invloed is op de betrouwbaarheid van het onderzoek. Het hof heeft overigens geen reden aan de betrouwbaarheid van de uitslag te twijfelen en de verdachte heeft zelf tegenover de politie verklaard 12 bier te hebben gedronken in de uren voorafgaand aan het ongeluk.
De verdediging heeft voorts niet duidelijk gemaakt op grond waarvan zij in de voorbereiding van de verdediging zou zijn geschaad.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 februari 2017 te Aalsmeer, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,07 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbewijs.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, vierde lid, juncto artikel 8, derde lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor twee jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, met een proeftijd van twee jaren, en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan mede gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte was niet in het bezit van een rijbewijs en verkeerde onder invloed van alcohol toen hij de auto van zijn vriendin ging besturen, met achterin zijn drie kinderen. Het gevaarlijke van dit handelen heeft zich gemanifesteerd doordat de verdachte met de auto van de weg is geraakt en in een sloot terecht is gekomen. De verdachte is met enkele van zijn kinderen door de hulpdiensten verderop aangetroffen, nat en in de kou. Het hof tilt zwaar aan het feit dat de verdachte op deze buitengewoon laakbare en gevaarzettende wijze aan het verkeer heeft deelgenomen. De verdachte heeft bovendien niet bij de auto gewacht tot de door anderen ingeroepen hulpdiensten ter plaatse waren om hen te voorzien van medische hulp.
Ter terechtzitting in hoger beroep is duidelijk geworden dat dit bovendien niet de eerste keer is dat de verdachte zonder rijbewijs een auto heeft bestuurd, hetgeen erop wijst dat hij zich weinig gelegen laat liggen aan in het kader van de verkeersveiligheid gegeven voorschriften. Het hof weegt dit mee in het nadeel van de verdachte.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 september 2018 is hij eerder ter zake van misdrijven onherroepelijk veroordeeld.
Het voorgaande rechtvaardigt zonder meer oplegging van een forse straf, waaronder een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep volgt evenwel dat dit ongeluk een zeker keerpunt in het leven van de verdachte teweeg heeft gebracht en lijkt hij zijn leven eindelijk weer op de rit te hebben doordat hij een eigen bedrijf is gestart, zijn schulden afbetaalt, zijn rijbewijs heeft behaald en de relatie met de moeder van zijn kinderen is hersteld. Voorts lijkt het erop dat de verdachte de ernst van het onderhavige feit inziet.
Teneinde de verdachte een extra impuls te geven de door hem ingeslagen weg te vervolgen, zal het hof geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, de oplegging van een taakstraf in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. A.M. van Woensel en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van
I.J.A. Barends en mr. F. van den Brink, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 oktober 2018.
Mr. Van Woensel en mr. Postma zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[…]
.