ECLI:NL:GHAMS:2018:3693
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake inkomstenbelasting en specifieke zorgkosten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een belanghebbende tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland over de aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2014. De inspecteur had een aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.506, welke na bezwaar was verminderd tot € 24.461. De belanghebbende had in zijn aangifte specifieke zorgkosten van € 3.185 opgevoerd, maar de inspecteur had deze beperkt tot € 776. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting bij het Hof op 11 september 2018 werd de zaak behandeld. De belanghebbende, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, betwistte de hoogte van de aftrek voor specifieke zorgkosten, met name de vervoerskosten naar de fysiotherapeut en de kosten voor zijn kinderen die aan incontinentie zouden lijden. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor de gemaakte vervoerskosten en dat de claim voor de zorgkosten niet aannemelijk was gemaakt. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de aftrek voor specifieke zorgkosten niet was toegestaan, omdat de belanghebbende niet had aangetoond dat zijn kinderen in 2014 aan een ziekte leden die recht gaf op deze aftrek.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond. De kostenvergoeding in bezwaar werd ook niet toegewezen, omdat de belanghebbende zelf verantwoordelijk was voor het niet tijdig indienen van onderbouwende stukken. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige belastingkamer, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 18 september 2018. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.