ECLI:NL:GHAMS:2018:3684
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen verlenging van gevangenhouding met ernstige bezwaren tegen verdachte
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 september 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verdachte die in voorlopige hechtenis was genomen. De verdachte, geboren in 1990 en thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad, had hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 10 september 2018, die de verlenging van zijn gevangenhouding beval. Tijdens de behandeling in raadkamer heeft de raadsman van de verdachte een mondeling schorsingsverzoek ingediend. Het hof heeft de relevante stukken en de akte van de griffier van de rechtbank Amsterdam van 11 september 2018 in overweging genomen, evenals de verklaringen van de advocaat-generaal en de verdachte zelf.
Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende ernstige bezwaren zijn tegen de verdachte, onder andere op basis van tapgesprekken en het feit dat de auto van de verdachte bij de plaats delict is waargenomen. Ondanks dat er nog zaken zijn die opheldering behoeven, oordeelt het hof dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om aan te nemen dat de verdachte niet betrokken is geweest bij de feiten waarvoor hij in voorlopige hechtenis is genomen. De justitiële documentatie van de verdachte, die eerdere veroordelingen vertoont en waarbij ernstige bezwaren bestaan dat hij tijdens een lopende schorsing en proeftijd heeft gerecidiveerd, heeft het hof doen besluiten dat het stellen van voorwaarden niet zal voorkomen dat de verdachte opnieuw in de fout gaat.
Daarom heeft het hof het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen en het beroep tegen de bestreden beschikking verworpen, voor zover dit aan het oordeel van het hof was onderworpen. De beslissing is genomen in raadkamer door de voorzitter en twee raadsheren, met de griffier aanwezig.