ECLI:NL:GHAMS:2018:3651
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het verzoek tot schorsing van voorlopige hechtenis en gelijkheidsbeginsel
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 27 augustus 2018. De verdachte, geboren in 1983 en thans verblijvende in het huis van bewaring te Zwaag, had hoger beroep ingesteld tegen de verlenging van zijn voorlopige hechtenis en de afwijzing van zijn verzoek tot schorsing daarvan. De raadsman heeft het hoger beroep beperkt tot de afwijzing van het verzoek tot schorsing.
Het hof heeft de relevante stukken en de beschikking waarvan beroep bestudeerd, en heeft de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. I. Baardman, gehoord. Het hof oordeelt dat het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis moet worden afgewezen. De argumenten die door de verdachte zijn aangevoerd, zijn onvoldoende om het belang van de verdachte bij invrijheidstelling te laten prevaleren boven de gewichtige redenen van maatschappelijke veiligheid.
Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat er geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. De enkele omstandigheid dat de voorlopige hechtenis van een medeverdachte onlangs wel is geschorst, leidt niet tot de conclusie dat er rechtens relevante gelijke gevallen zijn. Het hof wijst het beroep tegen de bestreden beschikking af, voor zover thans nog aan de orde. Deze beschikking is gegeven in raadkamer door de voorzitter en de raadsheren, in tegenwoordigheid van de griffier.