Uitspraak
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
Onderzoek van de zaak
Tenlastelegging
hij, als bestuurder van [BV 1] (voorheen [BV 2] , verder te noemen ' [BV 1] ') die bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam d.d. 7 juli 2009 in staat van faillissement is verklaard,
hij op of omstreeks 18 augustus 2009 dan wel in het jaar 2009 te Ouderkerk aan de Amstel, althans (elders) in Nederland,
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 juli 2009 tot en met 31 maart 2010 te Amsterdam en/of te Ouderkerk aan de Amstel, althans (elders) in Nederland, (telkens) alleen, althans tezamen en in vereniging met één of meer natuurlijk(e) en/of rechtsperso(o)n(en),
Vonnis waarvan beroep
Ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde
nietdat de bank aanvullende financiering overweegt – nog daargelaten dat het een conceptbrief betreft waarin [accountant] uitsluitend zijn eigen weergave schetst van de positie van de bank. Uit niets (ook niet uit de door de raadsman aangehaalde (punt 83) verklaring van [getuige 2] bij de RC) blijkt dat de bank na 7 april 2009 alsnog een kredietuitbreiding heeft aangeboden, laat staan onder welke voorwaarden en ten behoeve van welke concernvennootschap(pen). De blote stelling van de verdediging (pleitnota punt 79) dat de Belastingdienst akkoord is gegaan met uitstel is (slechts) gebaseerd op een aanname, en treft derhalve geen doel. De enkele omstandigheid dat [kantoor bedrijfsadviseurs] na 7 april 2009 de werkzaamheden nog heeft voortgezet maakt dat niet anders, nu [kantoor bedrijfsadviseurs] is ingeschakeld voor de sanering van het gehele concern en niet alleen van [BV 2] .
Ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde sub A
eneconcernvennootschap onder vermindering van een schuld aan een
andereconcernvennootschap (die bovendien geen partij was in de overdracht). [BV 2] is daarmee benadeeld, omdat als gevolg van de overdracht geen geldbedrag is ontvangen, noch openstaande schulden zijn betaald, noch een (volwaardige) vordering is ontstaan. De (geringe) vermindering van de (substantiële) schuld aan [BV 4] kan niet dienen als compensatie voor de benadeling omdat de boedel volstrekt onvoldoende is voor betaling van schulden (nog daargelaten dat de mutatie (slechts) is aangebracht in de administratie van [BV 2] zonder dat aannemelijk is geworden dat ook [BV 4] deze vermindering van de vordering heeft geaccepteerd). De overige (niet-concernvennootschappen-)schuldeisers zijn evenmin gebaat met deze vermindering van de schuld aan [BV 4] vanwege de toestand van de boedel.
Vrijspraak van het onder 1 primair sub B tenlastegelegde
Ten aanzien van het onder 1 primair sub C tenlastegelegde
vordering op[BV 4] op 6 juli 2008 ad € 1.945.246 naar een
schuld aan[BV 4] op 6 juli 2009 ad € 515.189 [21] .
boekingsdatum ultimo 2008. Door de verdediging is dit (pleidooi punt 67) omschreven als ‘een grote inhaalslag’ om de administratie op orde te krijgen. Deze mutaties worden door het hof bezien vanuit de kennis en wetenschap ten tijde van de mutatie, niet ten tijde van de (met terugwerkende kracht aangebrachte) boekingsdatum [23] .
anderemutaties aangebracht zouden moeten worden, is niet aannemelijk geworden. De verwijzing naar ‘alle betrokkenen (inclusief [kantoor bedrijfsadviseurs] )’ (pleitnota punt 150) mist iedere onderbouwing. Het hof zal dan ook uitgaan van de (uit de boekhouding voortvloeiende) vordering die als gevolg van de hierna te bespreken, overige tenlastegelegde mutaties ten tijde van het faillissement is omgeslagen in een schuld van
andere(rechts)personen. Dat is niet anders als het concernvennootschappen betreft, nu van een fiscale eenheid voor de Loonheffing geen sprake is – de wet voorzag daar niet in. Alsdan heeft verdachte niet (aan de curator, maar ook niet aan het hof) onderbouwd waarom hij de vordering van [BV 2] op [BV 4] met (afgerond) € 268.000 heeft laten verminderen.
toestemmingvan [BV 4] vindt – nu geen sprake is van een fiscale eenheid voor de Loonheffing – geen steun in het recht. De Ontvanger heeft (ook met toestemming) die bevoegdheid niet. De (blote) stelling dat (zo begrijpt het hof) [BV 4] dan het onderhavige bedrag aan loonheffing aan de Ontvanger onverschuldigd heeft betaald (waardoor dan een vordering op [BV 2] zou zijn ontstaan) is op geen enkele wijze onderbouwd. De stelling dat een verschil tussen vijf grootboekrekeningen van [BV 2] (die op belastingschulden zien) en de volgens de Ontvanger openstaande schuld
‘meest waarschijnlijk’is voortgekomen uit een betaling of verrekening, is zonder nadere toelichting (betaling door wie, verrekening met wat) – welke ontbreekt – onbegrijpelijk. Ook deze (uitvoerige) toelichting raakt niet de kern van de vraag, waarom dan de vrijval van een schuld ad € 268.341 (de vordering van de Ontvanger is lager dan uit de boekhouding van [BV 2] blijkt) aan [BV 4] te goede komt (een vermindering van de vordering op [BV 4] ) en niet aan [BV 2] (vrijval ten gunste van het resultaat van [BV 2] ).
€ 169.733
andere) schulden aan
andereconcernvennootschappen. In totaal is daarmee, op 6 en 8 mei 2009, de vordering van [BV 2] op [BV 4] met € 1.466.727 verminderd.
onderlingevorderingen en schulden zeer wel mogelijk is (de wederzijdse vorderingen gaan tot hun gemeenschappelijk beloop teniet). Zo kan [BV 2] vorderingen op en schulden aan [BV 4] met elkaar verrekenen. In een (iedere) R/C-verhouding (dus ook met [BV 4] ) gebeurt dit (voortdurend). Het karakter van een R/C verhouding brengt met zich dat vorderingen en schulden na iedere boeking met elkaar verrekend worden, tot steeds één resterende schuld dan wel vordering resteert.
andereconcernvennootschappen. Het is een soort driehoeks-saldering. Dat is niet de
verrekeningzoals geregeld in art. 6:127 BW. De in de financiële administratie gehanteerde term ‘verrekening’ is dan ook onjuist. De werkelijke rechtsverhouding (indien al aanwezig) voor deze driehoeks-saldering (cessie, schuldvernieuwing, of anderszins) is onduidelijk gebleven. Overeenkomsten op basis waarvan de betrokken concernvennootschappen hun vorderingen deels prijsgeven ontbreken.
at arm’s lenght’ moeten handelen (als waren zij van elkaar onafhankelijke derden). In dat kader past (uit de aard der zaak) het doorbelasten van kosten, indien de ene vennootschap uitgaven doet ten behoeve van een andere vennootschap. Indien blijkt dat dergelijke doorbelastingen in het verleden niet of tot een te laag bedrag zijn gedaan, past het evenzeer om dienaangaande (alsnog) correcties aan te brengen.
at arm’s lenght’) wordt dan genegeerd. Echter, gelet op de zeer beperkte winstmarge op dit contract, gaat het hof daaraan voorbij. Daarnaast is het onjuist om de correctie voor de jaren 2006 t/m 2008 geheel ten laste van het resultaat over 2008 te brengen (in plaats van ‘matching’: toerekening aan de verschillende jaren waar de kosten betrekking op hebben). Echter, voor hetgeen verdachte ten laste is gelegd (prijsgeven van de R/C vordering) is dat laatste niet van belang omdat de hoogte van de vordering op zichzelf niet wordt beïnvloed.
Vrijspraak van het onder 1 primair sub E tenlastegelegde
Opzet
Nadeel
- mutatie ‘lb schuld’ € 268.000
- verrekening r/c 2008: G-rekening € 287.000
- verrekening r/c 2008: [ [BV 5] ] € 1.009.000
- verrekening r/c 2008: [ [BV 3] ]
schuldvan [BV 2] aan [BV 4] van € 515.189. Met de onterechte boeking van € 1.734.000 (naast de niet (meer) ter discussie staande overige correcties) is niet alleen de vordering geheel verdwenen, maar er is zelfs een vordering van [BV 4] op [BV 2] ontstaan. Met de verdediging is het hof van oordeel dat aan deze vordering van [BV 4] op [BV 2] van € 515.189 na het faillissement eigenlijk geen waarde kan worden toegedicht. Het verweer dat het benadelingsbedrag verminderd moet worden met de resterende schuld van ongeveer een half miljoen euro aan [BV 4] (die niet betaald kon worden door [BV 2] ) treft daarom doel. De benadeling van schuldeisers ten gevolge van het handelen van verdachte is daarmee maximaal € 1.734.000 - € 515.189 = € 1.218.811 (nog afgezien van het nadeel van € 26.287 als gevolg van de overdracht van kantoorinventaris en inrichting garage).
Vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde
Vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde
Bewezenverklaring
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Strafbaarheid van de verdachte
Oplegging van straf
ingehoudenop het salaris van het personeel en failliet dit eenvoudigweg had moeten
afdragenaan de fiscus. Het betreft gemeenschapsgeld. Hetzelfde geldt voor het pensioenfonds terwijl deze fondsen door de huidige economische situatie toch al in ernstige problemen verkeren. Daarmee is de samenleving in aanzienlijke mate benadeel
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
gevangenisstrafvoor de duur van
21 (eenentwintig) maanden.