Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
Zoals maandag 3 augustus (het hof begrijpt: 2015) telefonisch besproken heb ik de laatste dingen opgehaald. Je kan er in [plaats] een ander slot op zetten als je wilt. Hieronder een afrekening voor alle zaken.
de vordering
per directopzegt en hij in het geheel niet rept over een opzegtermijn.
grieven 1 tot en met 6van [appellant] gericht. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Ter toelichting op zijn standpunt voert [appellant] aan dat de huurovereenkomst door de opzegging van [geïntimeerde] per 30 april 2014 is geëindigd en partijen per 1 mei 2014 een nieuwe huurovereenkomst voor onbepaalde tijd hebben gesloten, althans (met een beroep op artikel 7:230 BW) dat de bestaande huurovereenkomst na 30 april 2014 voor onbepaalde tijd is verlengd, waarbij partijen omtrent hun vernieuwde dan wel verlengde huurrelatie nadere - andere - afspraken hebben gemaakt, inhoudende dat [appellant] het gehuurde mocht blijven gebruiken totdat hij een andere locatie gevonden had dan wel totdat [geïntimeerde] de gehuurde ruimte nodig had en dat zij dit een maand tevoren aan elkaar zouden laten weten. Partijen zijn verder overeengekomen dat [appellant] voor dit gebruik een vergoeding zou betalen ter grootte van de laatstelijk door hem betaalde huurprijs, aldus [appellant] . Hij verwijst daartoe naar een verklaring van [A] (hierna: [A] ), destijds werkzaam bij de dansschool van [appellant] en aanwezig bij de tussen [appellant] en [geïntimeerde] gevoerde gesprekken. Tegen de overweging van de kantonrechter dat niet is gesteld of gebleken dat [geïntimeerde] op enig moment uitdrukkelijk (schriftelijk of mondeling) met de door [appellant] verzonden opzegging van 31 mei 2015 heeft ingestemd en ook geen sprake is van feiten of omstandigheden rondom de opzegging op grond waarvan [appellant] redelijkerwijs mocht en kon aannemen dat [geïntimeerde] met de opzegging instemde, voert [appellant] aan dat voor zover instemming al nodig was deze is gebleken uit het feit dat [geïntimeerde] vóór zijn brief van 2 september 2015 op geen enkele wijze aan [appellant] heeft meegedeeld het niet eens te zijn met de opzegging of daartegen bezwaren heeft geuit. Partijen hebben in onderling overleg afgesproken dat [appellant] het pand uiterlijk op 31 juli 2015 zou hebben ontruimd, op welke datum de eindinspectie tussen partijen heeft plaatsgevonden en waarbij ook [A] aanwezig is geweest. Van het doorlopen van een huurovereenkomst tot 1 mei 2017 en een huurachterstand tot die datum, zoals de kantonrechter heeft overwogen, kan volgens [appellant] dan ook niet worden gesproken. Voor zover de huurovereenkomst wel tot die datum zou zijn doorgelopen, geldt dat [geïntimeerde] de ruimte na vertrek van [appellant] zelf in gebruik heeft genomen zodat [appellant] daarvoor vanzelfsprekend geen huur verschuldigd is, aldus nog steeds [appellant] .
grief 11komt [appellant] op tegen de hiervoor onder 3.4 vermelde overweging 5.8 betreffende zijn “tegenvordering”, die ziet op een bedrag van € 401,09 aan te veel betaalde kosten nutsvoorzieningen. Volgens [appellant] volgt uit de tussen partijen gevoerde correspondentie en de toezegging van [geïntimeerde] in persoonlijke gesprekken, waarbij ook [A] aanwezig is geweest, dat [geïntimeerde] is gehouden [appellant] het bedrag te vergoeden dat laatstgenoemde aan NUON heeft moeten bijbetalen. [appellant] biedt aan hiervan bewijs te leveren door onder meer [A] als getuige te horen.
dat partijen met ingang van 1 mei 2014 een nieuwe huurovereenkomst zijn aangegaan waarbij zij allebei te allen tijde met inachtneming van een termijn van één maand de huur konden opzeggen;
dat [geïntimeerde] heeft toegezegd de verhoogde kosten voor de nutsvoorzieningen ten bedrage van € 401,09 aan [appellant] te betalen.
4.Beslissing
in de periode oktober 2018 tot en met februari 2019aan het (enquêtebureau van het) hof dient te verzoeken een datum voor getuigenverhoor te bepalen;