In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1998, had op 4 september 2016 te Amsterdam aangifte gedaan van diefstal van zijn bromfiets, wetende dat deze diefstal niet had plaatsgevonden. De kinderrechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 20 uren, met een proeftijd van een jaar. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsman. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte inderdaad een valse aangifte heeft gedaan en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 20 uren, met de mogelijkheid van 10 dagen jeugddetentie indien de taakstraf niet naar behoren wordt uitgevoerd. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en het feit dat de verdachte sindsdien niet opnieuw met politie of justitie in aanraking is gekomen. De beslissing is genomen op basis van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.