ECLI:NL:GHAMS:2018:3346

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 september 2018
Publicatiedatum
19 september 2018
Zaaknummer
23-000770-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Holland inzake smokkel van cocaïne

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1960 en thans gedetineerd in P.I.V. HvB Nieuwersluis, was aangeklaagd voor de smokkel van bijna 2 kilo cocaïne, die zij vanuit Aruba naar Nederland had meegenomen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. De advocaat-generaal had in hoger beroep een gevangenisstraf van 24 maanden gevorderd, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, maar het hof zag geen aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen.

Het hof oordeelde dat de verdachte opzet had op het smokkelen van de cocaïne, aangezien zij verantwoordelijk was voor de inhoud van haar bagage. De verdachte had verklaard dat zij de drugs niet kende en dat zij door anderen was misbruikt voor drugssmokkel, maar het hof vond deze verklaring niet geloofwaardig. Er waren geen verifieerbare gegevens over de personen die zij noemde, en de verdachte had geen bewijs geleverd voor haar beweringen.

Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank en legde de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden op, waarbij het hof rekening hield met de eerdere veroordeling van de verdachte in 2012 voor een vergelijkbaar feit. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals weergegeven in een reclasseringsadvies, boden geen aanleiding om tot een andere strafoplegging te komen. Het hof concludeerde dat de opgelegde straf passend en geboden was, gezien de ernst van de feiten en de hoeveelheid drugs die was ingevoerd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000770-18
datum uitspraak: 7 september 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 15 februari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-218526-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum ] 1960,
thans gedetineerd in P.I.V. HvB Nieuwersluis te Nieuwersluis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 augustus 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof:
  • de bewijsoverweging vervangt door de navolgende, en
  • de strafmotivering aanvult.

Bewijsoverweging opzet

De verdachte is vanuit Aruba naar Schiphol gevlogen en is daar op 31 oktober 2017 aangekomen. In een door haar meegenomen rugtas en koffer is toen en daar cocaïne aangetroffen. Als uitgangspunt heeft te gelden dat een passagier die per vliegtuig bagage bij zich heeft, met de inhoud daarvan bekend is en voor die inhoud dan ook verantwoordelijk is. Bijzondere omstandigheden kunnen meebrengen dat van dat uitgangspunt moet worden afgeweken, bijvoorbeeld als aannemelijk wordt dat die passagier met die inhoud niet bekend was en ook redelijkerwijs niet bekend kon zijn. Daarvan is in dit geval geen sprake.
De verdachte heeft – samengevat weergegeven – verklaard dat zij naar Nederland is gekomen om op de kinderen van haar nicht te passen. Zij had een extra tas nodig voor het vervoeren van haar medicatie. Toen zij in een supermarkt op Aruba haar kennis [naam 1] tegenkwam en met haar sprak over de geplande reis, vertelde [naam 1] dat zij wel een tas had die de verdachte mocht meenemen naar Nederland. Enkele dagen later heeft zij de tas opgehaald bij [naam 1] thuis, waar ook [naam 1] partner [naam 2] woonde. Zij kreeg toen ook nog een (handbagage)koffer mee, voor warme kleren en een deken die de verdachte vaak meeneemt in het vliegtuig. De koffer en de tas zouden van [naam 3] , de zus van [naam 1] , zijn. [naam 3] zou die bij een eerder bezoek aan Aruba hebben achtergelaten. Zij zou de koffer en de tas teruggeven aan [naam 3] en zou [naam 3] ontmoeten op zaterdag om één uur ’s middags bij de Hema bij Amsterdamse Poort. Toen zij op Schiphol werd aangehouden en er drugs in de koffer bleken te zitten, realiseerde zij zich dat [naam 1] en [naam 2] haar hadden misbruikt voor drugssmokkel.
Wat er ook zij van de geloofwaardigheid van deze verklaring, de verdachte heeft hieraan op geen enkele manier handen en voeten gegeven. De verdachte heeft noch van [naam 1] of [naam 2] , noch van [naam 3] een achternaam, telefoonnummer, adres of andere onderscheidende gegevens - zoals sociale media-accounts of een werkgever - gegeven. Evenmin heeft zij op een verifieerbare wijze aangeduid waar [naam 1] en [naam 2] wonen. Het hof schuift deze verklaring van de verdachte dan ook terzijde, nu daarvoor in het dossier geen enkel aanknopingspunt te vinden is en de verdachte dit scenario niet deugdelijk en concreet heeft onderbouwd.
Aldus is niet aannemelijk geworden dat de verdachte niet met de illegale inhoud van de koffer en rugtas bekend was of redelijkerwijs niet bekend kon zijn. Derhalve geldt bovengenoemd uitgangspunt, inhoudende dat de verdachte opzet had op het smokkelen van de cocaïne.

Aanvulling strafmotivering

Oordeel van de rechtbank en standpunten van partijen
De rechtbank heeft de verdachte voor het bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelingsverplichting.
De raadsman heeft ten aanzien van de strafmaat bepleit dat aan de verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd van 24 maanden, waarvan ruim 13 maanden voorwaardelijk. Op die manier wordt gewaarborgd dat de verdachte op tijd naar Aruba kan terugkeren om begeleiding te krijgen en te voorkomen dat haar woning wordt ontruimd.
Oordeel van het hof
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van bijna 2 kilo cocaïne. Gelet op dit gewicht moet de door de verdachte ingevoerde hoeveelheid bestemd zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Dit brengt met zich dat niet met een andere sanctie kan worden volstaan dan met een vrijheidsbenemende sanctie van aanzienlijke duur. Dat geldt temeer nu de verdachte eerder, te weten in 2012, ook wegens invoer van verdovende middelen is veroordeeld tot een forse gevangenisstraf.
In de LOVS-oriëntatiepunten wordt voor een zogeheten
first offendereen onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 tot 24 maanden genoemd voor de invoer van 1.500 tot 2.000 gram harddrugs. Nu de verdachte bijna 2.000 gram cocaïne heeft ingevoerd en zij een gewaarschuwd vrouw was, gelet op vorenbedoelde eerdere veroordeling, acht het hof een gevangenisstraf van 24 maanden passend en geboden. Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals weergegeven in een reclasseringsadvies van 23 augustus 2018 en verder ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gekomen, geen aanleiding om tot een andere strafoplegging te komen. Anders dan de advocaat-generaal en de raadsman ziet het hof ook geen aanleiding een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen. Het hof zal derhalve ook dit onderdeel van het vonnis bevestigen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Iedema, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. A.M. Ruige, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 september 2018.
mr. A.N. Biersteker is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[...]
.