4.De uitspraak van de rechtbank
De rechtbank heeft in haar uitspraak als volgt omtrent het geschil overwogen:
“
Nageheven omzetbelasting
10. Op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel i, 2°, van de Wet OB, zijn van de omzetbelasting vrijgesteld de handelingen, bemiddeling daaronder begrepen doch uitgezonderd bewaring en beheer, inzake effecten en andere waardepapieren met uitzondering van documenten welke goederen vertegenwoordigen. Op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel j, 2°, van de Wet OB zijn vrijgesteld de handelingen, bemiddeling daaronder begrepen, betreffende giro- en rekeningcourantverkeer, deposito's, betalingen, overmakingen, schuldvorderingen, cheques en andere handelspapieren, met uitzondering van de invordering van schuldvorderingen. Deze vrijstellingen zijn gebaseerd op artikel 135, eerste lid, onderdeel f respectievelijk onderdeel d, van de BTW-Richtlijn.
11. Naar vaste jurisprudentie vormen vrijstellingen een uitzondering op de hoofdregel dat omzetbelasting wordt geheven over iedere dienst die door een ondernemer onder bezwarende titel wordt verricht. Reeds om die reden rust de bewijslast dat de prestaties met betrekking tot de [card] ’s zijn vrijgesteld, op verweerder.
12. Het standpunt van verweerder dat de prestaties met betrekking tot de [card] ’s handelingen betreffende ‘andere waardepapieren’ als in artikel 135, eerste lid, onderdeel f, van de BTW-Richtlijn vormen, faalt. Uit overweging 27 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) van 12 juni 2014, Granton Advertising, ECLI:EU:C:2014:1525, blijkt dat ‘andere waardepapieren’ naar hun aard vergelijkbaar zijn met de specifiek in die bepaling genoemde waardepapieren, te weten waardepapieren die een eigendomsrecht op een rechtspersoon verlenen en waardepapieren die een schuld vertegenwoordigen. Die vergelijkbaarheid is voor wat betreft de [card] ’s niet gebleken. Een consument die een [card] koopt, verkrijgt immers geen eigendomsrecht, schuldvordering of een enig daarmee verband houdend recht op eiseres (vergelijk overweging 31 van het hiervoor genoemde arrest). Dat een [card] onder voorwaarden bij eiseres kan worden gewisseld voor contant geld, maakt dit niet anders. Een [card] is naar haar aard namelijk niet bedoeld als vordering van de houder op eiseres maar als betaalmiddel voor specifieke goederen en diensten.
13. Het standpunt van verweerder dat de prestaties met betrekking tot de [card] ’s handelingen betreffende ‘andere handelspapieren’ als in artikel 135, eerste lid, onderdeel d, van de BTW-Richtlijn vormen, slaagt. Uit overweging 37 van het hiervoor genoemde arrest Granton Advertising blijkt dat voornoemde bepaling met name ziet op betaalinstrumenten zoals cheques. Bij het gebruik van dergelijke betaalinstrumenten is sprake van geldoverdracht, net als bij betalingen en overmakingen. Een [card] is naar zijn aard een betaalmiddel, aangezien een houder van een [card] die tegen de nominale waarde bij entertainmentaanbieders kan gebruiken voor de (gedeeltelijke) betaling voor bepaalde goederen en diensten. Het gebruik van een [card] leidt verder tot geldoverdracht, namelijk van eiseres aan de entertainmentaanbieder waarbij een [card] is gebruikt. Daarom vormt een [card] een ander handelspapier als bedoeld in voornoemde bepaling. Anders dan eiseres heeft bepleit, is deze gevolgtrekking niet in strijd met het bepaalde in het arrest van het Hof van Justitie van 26 mei 2016, Bookit Ltd, ECLI:EU:C:2016:355.
14. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel van eiseres faalt. Eiseres heeft met de enkele stelling dat zogenoemde ‘Multi Purpose Telefoonkaarten’, zoals genoemd in het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 25 januari 2013, nr. BLKB 2013/82M (Stcrt. 2013, 2452) veel overeenkomsten vertonen met de [card] ’s niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van gelijke gevallen. Dat bij dergelijke telefoonkaarten volgens de staatssecretaris van Financiën de vrijstelling voor waardepapieren niet van toepassing is, leidt dus niet tot de conclusie dat dit ook geldt voor [card] ’s. Bovendien volgt uit het voorgaande dat op prestaties met betrekking tot de [card] ’s de vrijstelling voor waardepapieren niet van toepassing is, maar die voor handelspapieren wel.
15. Het beroep van eiseres op Richtlijn (EU) 2016/1065 van de Raad van de Europese Unie van 27 juni 2016 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat de behandeling van vouchers betreft, PbEU L 177/9, faalt. De wijziging is, zo die al gevolgen zou kunnen hebben voor de [card] ’s, immers (nog) niet van toepassing.
16. Gelet op het voorgaande zijn de prestaties ter zake van de [card] ’s vrijgesteld op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel j, 2°, van de Wet OB. Eiseres heeft geen recht op aftrek van voorbelasting ter zake.
19. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.”