ECLI:NL:GHAMS:2018:3213

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 augustus 2018
Publicatiedatum
4 september 2018
Zaaknummer
23-002855-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake witwassen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 27 juli 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1985, werd beschuldigd van witwassen van een geldbedrag van circa € 10.000,00, dat hij op 15 juli 2017 in Amsterdam voorhanden had. Tijdens een verkeerscontrole werd de verdachte, die in een Duitse huurauto reed, aangehouden. Bij doorzoeking van de auto werd een stapel bankbiljetten aangetroffen onder de bestuurdersstoel, alsook een bedrag van € 385,00 in zijn broekzak. De verdachte gaf aan dat het geld bedoeld was om een auto te kopen, maar zijn verklaringen waren inconsistent en niet verifieerbaar. Het hof oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat het geld afkomstig was uit een misdrijf, en dat de verdachte hiervan op de hoogte was.

Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en kwam tot de conclusie dat de verdachte schuldig was aan het ten laste gelegde witwassen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, waarbij de tijd in voorarrest in mindering zou worden gebracht. Daarnaast werden de in beslag genomen bankbiljetten verbeurd verklaard. Het hof baseerde zijn beslissing op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, en benadrukte dat witwassen een ernstige bedreiging vormt voor de legale economie.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002885-17
datum uitspraak: 7 augustus 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 juli 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-702174-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 juli 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 juli 2017, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (ter waarde van circa EURO 10.000,00) heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans van voornoemd geldbedrag gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
en/of
hij op of omstreeks 15 juli 2017, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (ter waarde van circa EURO 10.000,00), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft/hebben verhuld en/of heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten een geldbedrag voornoemde hoeveelheid geld, was, en/of heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie een voorwerp, te weten een voornoemde hoeveelheid geld, voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken.
Naar bestendige jurisprudentie kan in een geval als het onderhavige, waarin geen direct bewijs aanwezig is voor inkomsten uit brondelicten, witwassen bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf. Het ligt op de weg van het openbaar ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. De toetsing door de rechter dient daarbij de volgende stappen te doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien zulks zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Die verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst heeft en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Op 15 juli 2017 is de verdachte als bestuurder van een Duitse huurauto op de Nassaukade te Amsterdam onderworpen aan een (dynamische) verkeerscontrole. Hij is door een verbalisant gevraagd naar zijn rijbewijs en het kentekenbewijs van de auto. De verdachte heeft hierop een Duits kentekenbewijs, een Italiaans rijbewijs en een Albanees paspoort overhandigd. Op een vraag van de verbalisant waarom hij in Amsterdam was, heeft de verdachte verklaard dat hij op bezoek ging bij een vriend, maar dat hij niet wist waar deze vriend woonde. Hij heeft verklaard de auto te hebben gehuurd in de buurt van [bedrijf] in Duitsland. Bij doorzoeking van de auto, waartoe de verdachte toestemming heeft gegeven, hebben verbalisanten een stapel bankbiljetten aangetroffen onder de bestuurdersstoel. De stapel bestond uit coupures van tien, twintig en vijftig euro. De biljetten waren netjes gerangschikt en werden bij elkaar gehouden met twee elastiekjes. Het geldbedrag bedroeg in totaal (exact) € 9.000,00. De verdachte had daarnaast een bedrag van € 385,00 in zijn broekzak.
Na de ontdekking van het geld onder de stoel, heeft de verdachte verklaard dat het geld bedoeld was om misschien een auto te kopen in een dorp buiten Amsterdam. Hij zou vanuit Duitsland naar de Nassaukade in Amsterdam zijn gereden, om daarna naar een auto buiten Amsterdam te gaan kijken. De verdachte heeft verklaard dat hij vier keer eerder in Amsterdam is geweest, waaronder 10 dagen voor de dag dat hij werd aangehouden. Hij is op 5 mei 2017 een keer eerder op de Nassaukade gesignaleerd.
De vorenstaande feiten en omstandigheden (wisselende, niet op elkaar aansluitende verklaringen alsmede het op ongebruikelijke wijze vervoeren van een substantieel bedrag aan liquide middelen) in onderling verband en samenhang beziend, is sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen.
De verklaring van de verdachte met betrekking tot de herkomst van dit geld kan dit vermoeden niet ontzenuwen, nu deze niet concreet en min of meer verifieerbaar is. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij het geld heeft meegenomen uit Albanië. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft hij verklaard dat het geld van hem was en dat hij meerdere bezittingen en zaken heeft, waar hij inkomsten uit vergaart. De verdachte en de raadsman hebben dit standpunt echter niet met stukken of anderszins onderbouwd. De enkele verwijzing naar een door de verdachte geëxploiteerde onderneming in Albanië is daartoe onvoldoende en geeft aldus onvoldoende aanleiding voor een nader onderzoek door het openbaar ministerie naar de herkomst van het geld. Op grond hiervan kan het - naar het oordeel van het hof - niet anders zijn dan dat het ten laste gelegde geld onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte hiervan op de hoogte was.
Het hof zal het tweede verhoor van de verdachte op het politiebureau (dossierpagina’s 12 – 15), niet gebruiken voor het bewijs nu de verdachte in dit verhoor niet ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van zijn recht een raadsman te consulteren.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 juli 2017 te Amsterdam een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld ter waarde van circa EURO 10.000,00 heeft voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte wist dat bovenomschreven voorwerp geheel - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 dagen met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een bedrag van bijna € 10.000,-. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. De verdachte heeft zich bij zijn handelen kennelijk slechts laten leiden door financieel gewin.
Het hof heeft voor de bepaling van de straf aansluiting gezocht bij de LOVS oriëntatiepunten voor fraude. Mede gelet op het feit dat het hof tot een bewezenverklaring komt van opzetwitwassen in plaats van schuldwitwassen, zal het hof een zwaardere straf opleggen dan de politierechter heeft gedaan.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Verbeurdverklaring

Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte tijdens zijn verhoren bij de politie niet ondubbelzinnig afstand gedaan van het geld dat bij hem is aangetroffen.
Het hof zal de onder de verdachte aangetroffen bankbiljetten verbeurd verklaren, nu dit voorwerpen betreffen met betrekking tot welke het strafbare feit door de verdachte is begaan, als bedoeld in artikel 33a, eerste lid, onder b van het Wetboek van Strafrecht, en niet is gebleken dat de bankbiljetten de verdachte niet toebehoren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
100 x biljet van EUR 50 (goednummer PL1300-2017150324-5418899);
199 x biljet van EUR 20 (goednummer PL1300-2017150324-5418900);
2 x biljet van EUR 10 (goednummer PL1300-2017150324-5418901);
1. x biljet van EUR 5 (goednummer PL1300-2017150324-5418902);
38 x biljet van EUR 10 (goednummer PL1300-2017150324-5418903).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. A.M. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van mr. K. van der Togt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
7 augustus 2018.
Mr. A.M. van Amsterdam is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.