In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de proceskostenvergoeding in een geschil tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De rechtbank had in een eerdere uitspraak de heffingsambtenaar niet veroordeeld in de door belanghebbende gemaakte proceskosten in bezwaar. Het Hof oordeelt dat de rechtbank dit ten onrechte heeft gedaan. Het Hof corrigeert de beslissing van de rechtbank en neemt de in 2018 geldende waarde per punt als uitgangspunt voor de proceskostenvergoeding.
Belanghebbende had in bezwaar kosten gemaakt die het Hof begroot op € 498, en in beroep op € 990. Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende moet worden veroordeeld tot een totaalbedrag van € 1.739, inclusief de kosten voor het hoger beroep. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige en bepaalt dat het griffierecht van € 124 voor het instellen van hoger beroep door de griffier moet worden terugbetaald.
De uitspraak is gedaan in een meervoudige belastingkamer, waarbij partijen geen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om te worden gehoord. De mondelinge uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De uitspraak is ondertekend door de voorzitter en de leden van de belastingkamer, met mr. M.N. Oosterom als griffier.