ECLI:NL:GHAMS:2018:2938

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2018
Publicatiedatum
16 augustus 2018
Zaaknummer
200.035.790/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake leaseovereenkomst tussen Dexia Nederland B.V. en [geïntimeerde] met betrekking tot financiële verplichtingen

In deze zaak, die voortvloeit uit een eerder tussenarrest van 20 februari 2018, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen Dexia Nederland B.V. en een particuliere cliënt, aangeduid als [geïntimeerde], over de verplichtingen uit hoofde van een leaseovereenkomst. Het hof heeft vastgesteld dat de verplichtingen uit deze leaseovereenkomst naar redelijke verwachting geen onaanvaardbaar zware financiële last op [geïntimeerde] legden. Dexia had in de eindafrekening van de leaseovereenkomst II resterende termijnen betrokken, wat door [geïntimeerde] werd betwist. Echter, partijen hebben gezamenlijk verklaard dat er geen eindafrekening is opgemaakt en dat de restschuld door Dexia is kwijtgescholden.

Het hof concludeert dat [geïntimeerde] uit hoofde van leaseovereenkomst II niets meer te vorderen heeft van Dexia. De bewijsaanbiedingen van beide partijen werden als niet ter zake dienend gepasseerd. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en kent een vordering van [geïntimeerde] toe, terwijl Dexia wordt veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag van € 11.932,15. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. [geïntimeerde] wordt als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, inclusief nakosten en wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.035.790/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : 847690 DX EXPL 07-527
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 augustus 2018
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante, tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde, tevens incidenteel appellant,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk.

1.Het verdere verloop van het geding

Partijen worden hierna wederom Dexia en [geïntimeerde] genoemd.
In deze zaak heeft het hof op 20 februari 2018 een tussenarrest uitgesproken (hierna: het tussenarrest). Voor het verloop van het geding tot die datum wordt verwezen naar dat arrest.
Ter uitvoering van het tussenarrest heeft Dexia een akte genomen, waarop [geïntimeerde] bij antwoordakte heeft gereageerd.
Daarna hebben partijen weer arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenarrest.
2.2
Bij het tussenarrest is het hof tot het oordeel gekomen dat de verplichtingen uit hoofde van leaseovereenkomst II naar redelijke verwachting geen onaanvaardbaar zware financiële last op [geïntimeerde] legden. In dat verband is aan de orde gekomen de stelling van [geïntimeerde] dat Dexia in de eindafrekening betreffende deze overeenkomst op het moment van beëindiging nog resterende termijnen heeft betrokken, welke stelling door Dexia is betwist. Het hof heeft Dexia in de gelegenheid gesteld haar betwisting bij akte (nader) toe te lichten, onder overlegging van de eindafrekening ter zake van leaseovereenkomst II, waarop [geïntimeerde] bij antwoordakte kan reageren.
2.3
Partijen hebben het hof eensluidend te kennen gegeven dat ter zake van leaseovereenkomst II geen eindafrekening is opgemaakt. De ten aanzien van deze overeenkomst bestaande restschuld is door Dexia kwijtgescholden. Op het verweer van [geïntimeerde] dat daarin resterende termijnen zijn betrokken, hoeft dan ook niet meer te worden beslist.
2.4
Gelet op het voorgaande stelt het hof vast dat [geïntimeerde] uit hoofde van leaseovereenkomst II uit hoofde van de hofformule niets meer te vorderen heeft van Dexia. Dat brengt het hof tot de volgende conclusies.
2.5
Nu door partijen geen feiten en/of omstandigheden zijn aangevoerd die - indien bewezen - tot een ander oordeel kunnen leiden, dienen de over en weer gedane bewijsaanbiedingen als niet ter zake dienend te worden gepasseerd.
2.6
De slotsom is dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. De uit het hofmodel voortvloeiende vordering van [geïntimeerde] zal als na te melden worden toegewezen. De door Dexia ingestelde restitutievordering ten bedrage van € 11.932,15, met 27 oktober 2008 als ingangsdatum van de wettelijke rente, is toewijsbaar, nu het vonnis van de kantonrechter op grond waarvan Dexia aan [geïntimeerde] heeft betaald geen stand houdt; [geïntimeerde] heeft daartegen ook geen verweer gevoerd.
2.7
Het hof ziet in de inhoud van het partijdebat in eerste aanleg toereikende grond om de kosten van de eerste aanleg tussen partijen te compenseren zodanig, dat iedere partij de eigen kosten daarvan draagt. [geïntimeerde] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het principaal en het incidenteel hoger beroep, inclusief de nakosten, forfaitair berekend op € 131 met bepaling dat wettelijke rente verschuldigd zal zijn over de proceskosten vanaf veertien dagen na de betekening van het arrest tot de dag van voldoening.

3.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in het principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt het vonnis waarvan beroep,
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Dexia om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 4.016,22 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2003 tot de dag van de algehele voldoening, alsmede een bedrag van € 1.646,64 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het desbetreffend gedeelte van de inleg daadwerkelijk is voldaan tot de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] om aan Dexia terug te betalen het bedrag van € 11.932,15, dat Dexia heeft voldaan uit hoofde van het vernietigde vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 oktober 2008 tot de dag van de algehele voldoening;
compenseert de proceskosten van het geding in eerste aanleg zodanig dat iedere partij de eigen kosten daarvan draagt;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in principaal en incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Dexia, in het principaal beroep begroot op € 347,45 aan verschotten en € 1.341 voor salaris en in het incidenteel beroep op € 447 voor salaris en op € 131 voor nasalaris, te vermeerderen met € 68 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten van het geding, indien niet binnen veertien dagen na het verschuldigd worden van de proceskosten hieraan is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P. van Achterberg, J.W. Hoekzema en J.W.M. Tromp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2018.