ECLI:NL:GHAMS:2018:2936

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2018
Publicatiedatum
15 augustus 2018
Zaaknummer
23-000725-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot inbraak in tandartspraktijk met meerdere verdachten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 februari 2018. De verdachte, geboren in 1996, was beschuldigd van poging tot inbraak in een tandartspraktijk in Uithoorn op 23 oktober 2017. De tenlastelegging hield in dat de verdachte samen met anderen probeerde in te breken in de praktijk door middel van braak. Tijdens de zitting in hoger beroep op 13 juli 2018 heeft de raadsvrouw van de verdachte aangevoerd dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging en dat de rol van de verdachte niet als medepleger kon worden gekwalificeerd. Het hof heeft echter vastgesteld dat er voldoende bewijs was, waaronder getuigenverklaringen en forensisch bewijs, dat de verdachte op de plaats delict aanwezig was en betrokken was bij de poging tot inbraak. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 weken, met aftrek van voorarrest. Tevens is het in beslag genomen breekijzer onttrokken aan het verkeer, terwijl de verdachte zijn schoenen terugkreeg. De uitspraak benadrukt de ernst van inbraakpogingen en de impact daarvan op de samenleving.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000725-18
datum uitspraak: 27 juli 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 februari 2018 in de strafzaak onder de parketnummers 13-702759-17 en 13-680153-16 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
(post)adres: [adres 1]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 juli 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 oktober 2017 te Uithoorn, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een perceel gelegen aan de [adres 2], en in gebruik als [praktijk]), weg te nemen geld en/of (een) goed(eren) van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan de heer en/of mevrouw [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goed(eren) onder zijn /hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) geprobeerd met een breekijzer, althans met een daarop gelijkend voorwerp, een deur en/of een kozijn van dat perceel open te breken, terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal vanwege proceseconomische redenen worden vernietigd
.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Daartoe heeft zij aangevoerd dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat – indien het hof al tot het oordeel komt dat de verdachte een van de personen is geweest bij de tandartspraktijk - onvoldoende vast kan komen te staan dat de rol van de verdachte als medepleger kan worden gekwalificeerd.
Het hof verwerpt de verweren en overweegt dienaangaande als volgt.
Op 23 oktober 2017 omstreeks 05:00 uur zag de getuige [getuige 1] dat er naast zijn woning en voor de tandartspraktijk, gelegen aan de [adres 2], drie personen stonden. Deze personen droegen donkere kleding, hadden een slank postuur en een capuchon over hun hoofd. De getuige zag dat één van deze personen een koevoet in zijn handen had die hij tussen de voordeur van de tandartspraktijk probeerde te wrikken. [getuige 1] heeft vervolgens de politie gebeld. Op het moment dat de politieauto’s aan kwamen rijden, zag de getuige [getuige 2] dat vier personen in donkere kleding langs haar woning renden in de richting van het park. Omstreeks 05:10 uur arriveerde verbalisant [verbalisant 1] op de [adres 2] en zag aldaar dat aan het eind van deze straat twee personen in donkere kleding met een capuchon over hun hoofd richting het park renden. Ook verbalisant [verbalisant 2] zag twee personen aan het einde van de [adres 2] en is vervolgens achter deze twee personen aangerend op ongeveer 20 meter afstand. Aan het begin van de Felix Timmermanslaan is [verbalisant 2] deze personen uit het oog verloren. Hierop heeft hij de omgeving rond deze straat af laten zetten. Kort na 05:40 uur en na de inzet van een speurhond alsmede van een politiehelikopter, zag verbalisant [verbalisant 3] dat er een persoon uit de brandgang gelegen naast de hoekwoning aan de [adres 3] kwam lopen. Deze persoon droeg een zwarte trainingsbroek en een zwarte gewatteerde jas. Na inzage in zijn identiteitsbewijs bleek deze persoon de verdachte te zijn. Hij is om 05:50 uur ter plaatse aangehouden.
Voorts is vast komen te staan dat bij zowel de voordeur als het kozijn ter hoogte van het cilinderslot een afdruk van mogelijk een breekvoorwerp aanwezig was, terwijl er een breekijzer is aangetroffen op de route over welke de verbalisanten de verdachten die nacht hadden gevolgd. Tot slot is er bij de tandartspraktijk op de rand van een vensterbank aan de buitenzijde een afdruk van een schoenzool gevonden. Na nader onderzoek is gebleken dat het profiel van dit schoenspoorfragment overeenkomt met het profiel van de schoenen die de verdachte die nacht droeg en dat er geen niet-verklaarbare verschillen aanwezig zijn.
De verdachte heeft verklaard tegenover verbalisant [verbalisant 3] dat hij in het steegje had geslapen waar hij kort daarvoor uit kwam lopen. Voor de juistheid van deze lezing biedt het dossier echter geen enkel solide aanknopingspunt. In tegendeel, verbalisant [verbalisant 3] heeft vastgesteld dat de verdachte geen gekreukte kleding had en geen persoonlijke spullen bij zich droeg. In het steegje zag [verbalisant 3] nergens een plaats waar iemand had kunnen liggen zonder direct op de tegels te liggen. Op de vraag waarom hij in dit steegje in Uithoorn heeft geslapen terwijl hij afkomstig is uit Amsterdam, is de verdachte het antwoord schuldig gebleven. Bovendien heeft de verdachte bij zijn verhoor van 23 oktober 2017 verklaard dat hij niet op straat slaapt, maar de hele nacht buiten op een bankje zit. Gelet op deze omstandigheden acht het hof de gepresenteerde lezing van de verdachte niet aannemelijk geworden.
Het hof acht het gegeven dat de verdachte in het holst van de nacht is aangetroffen op de locatie waar de verbalisant voor het laatst de twee personen heeft zien rennen die gevolgd waren vanaf de [adres 2], terwijl zijn postuur en kleding past bij het signalement en een schoenspoorfragment is aangetroffen op de vensterbank van de tandartspraktijk welke overeenkomt met de schoenen van de verdachte, redengevend voor het bewijs van het ten laste gelegde. Gelet hierop en het ontbreken van een aannemelijke verklaring van de verdachte voor zijn aanwezigheid in het steegje op dat moment, is het hof van oordeel dat de verdachte één van de mannen is geweest die door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] is gezien bij de tandartspraktijk. Nu uit het schoenspoorfragment op de vensterbank blijkt dat de verdachte niet slechts op de uitkijk heeft gestaan, is de verdachte aan te merken als medepleger van de bewezenverklaarde poging tot diefstal.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 oktober 2017 te Uithoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een perceel gelegen aan de [adres 2], en in gebruik als tandartsenpraktijk [benadeelde] Tandartsen, weg te nemen geld en/of goederen van hun gading, toebehorende aan de heer en/of mevrouw [benadeelde] en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, immers hebben hij en zijn mededaders geprobeerd met een breekijzer een deur en een kozijn van dat perceel open te breken, terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen hierna zijn vervat.

Bewijsmiddelen

1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2017224046-1 van 23 oktober 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (doorgenummerde pag. 4-5).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergeven, als verklaring van
[benadeelde]:
Ik ben namens de benadeelde [praktijk] gerechtigd tot het doen vaan aangifte. Ik ben samen met mijn vrouw eigenaar van [praktijk] welke gevestigd is op de [adres 2]. Op 23 oktober 2017 omstreeks 09:30 uur werd mijn vrouw gebeld door de assistente met de boodschap dat er gepoogd was in te breken in onze tandartsenpraktijk. Wij zijn zojuist samen langsgegaan om de schade te bekijken. Ik zag dat er ter hoogte van het slot schade zat aan de deur en aan het kozijn. Het leek een afdruk van een koevoet. Tevens zag ik dat een soortgelijke beschadiging aanwezig was op het raam en het raamkozijn van de wachtkamer en de voordeur en het raam zijn ontzet. Op 19 oktober omstreeks 16:30 heeft de assistente van mijn vrouw de praktijk gesloten, toen waren de beschadigingen nog niet aanwezig.
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1300-2017224046-8 van 23 oktober 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] (doorgenummerde pag. 25-26).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergeven, als verklaring van de getuige
[getuige 2]:
Op 23 oktober 2017 omstreeks vijf uur ging de wekker van mijn vriend. We hoorden alle twee gebonk. Mijn vriend is toen gaan kijken en zag in de [adres 2] ter hoogte van
perceel 1 mannen in het zwart gekleed. Terwijl hij dit zag hield het gebonk aan. Mijn vriend is toen 112 gaan bellen. Ik ben toen ook gaan kijken. Ik zag een persoon in het donker gekleed op de stoep zitten. Ik zag een tweede persoon in het donker gekleed op de hoek van de straat staan. Op het moment dat ik auto’s aan hoorde komen, zag ik dat er nog twee personen in het donker gekleed verschenen. Ik weet niet waar deze personen vandaan kwamen. Ik zag vervolgens dat de vier personen voorbij onze woning renden in de richting van het park. Ik zag dat de vier personen allemaal donkere kleding droegen, hetzelfde postuur hadden en slank waren.
3. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2017224046-4 van 23 oktober 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pag. 6-7).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Op 23 oktober 2017 omstreeks 5:03 uur bevond ik mij in het politiebureau Uithoorn. Aldaar hoorde ik de melding om te gaan naar de [adres 2] [het hof begrijpt: [adres 2]] te Uithoorn, alwaar op dat moment ingebroken zou worden door een drietal personen in donkere kleding. Omstreeks 5:10 uur arriveerde ik in de [adres 2]. Aan het einde van de [adres 2] bij de steeg naar het achtergelegen park zag ik twee personen rennen die in het donker gekleed waren en een capuchon over hun hoofd hadden. Hierop ben ik direct uit de auto gesprongen en achter de personen aangerend links het park in. Ik hoorde collega [verbalisant 2] roepen dat hij de personen zag rennen achter de school. Ik ben om de school heen gelopen naar de Antoon Coolenlaan en zag daar [verbalisant 2] rennen in de richting van de Felix Timmermanslaan. Ik hoorde [verbalisant 2] portofonisch doorgeven dat hij de personen uit het zicht was geraakt in de Felix Timmermanslaan.
Ik ben vervolgens naar het adres gelopen waar men aan het inbreken was om aldaar een onderzoek in te stellen. Ik zag dat het adres een tandartspraktijk betrof. Ik zag dat de voordeur ter hoogte van het cilinderslot beschadigd was. Ik zag namelijk dat er een moet in de deur zat, alsof men met een koevoet of een gelijkend voorwerp de deur heeft getracht te forceren. Ik zag dat de deur nog gesloten was. Tijdens mijn onderzoek werd ik aangesproken door de bewoner, [getuige 1], van de naast de tandartspraktijk gelegen woning. [getuige 1] verklaarde mij het volgende: “Ik zag dat er ingebroken werd in de tandartspraktijk naast mijn woning. Er stonden drie personen bij de tandartspraktijk. Ik zag dat één van de personen bij de voordeur van de tandartspraktijk stond en dat hij iets in zijn handen had wat op een koevoet leek. Ik zag dat hij bezig was om de koevoet tussen de deur te wrikken en dat hij tegen de deur aan het beuken was. Verder zag ik dat alle drie de personen in donkere kleding gekleed waren. Ik kon geen huidskleur zien, want hun gezicht was bedekt met een sjaal en capuchon. Ze waren mager en lang. Ik ben hierop naar de achterzijde van de woning gegaan om te kijken of ze daar ook bezig waren. De jongens zijn toen uit mijn zicht geweest. Mijn vrouw had ze nog wel in het zicht. Ik hoorde haar roepen dat de jongens wegrenden en dat het om vier personen moest gaan. De vierde persoon heb ik niet gezien.
4. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2017224046-5 van 23 oktober 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pag. 8-9).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisanten:
Op 23 oktober 2017 omstreeks 05:03 uur kregen wij de melding te gaan naar de [adres 2] in verband met een inbraak woning. Op het moment dat wij de [adres 2] inreden met ons dienstvoertuig zag ik, verbalisant [verbalisant 2], een silhouet van twee personen aan het einde van de straat. Ik zag dat deze personen vanaf de [adres 2] kwamen. Ik zag dat de twee personen ons ook hadden gezien en dat zij begonnen weg te rennen. Ik ben uit het dienstvoertuig gestapt en heb de achtervolging te voet ingezet. Ik zag dat de twee verdachten volledig in het zwart gekleed waren en dat zij allebei een capuchon op hun hoofd hadden. Ik zag dat de verdachten het park in renden. Ik heb beide verdachten aangeroepen dat ze stil moesten blijven staan maar hier gaven zij geen gehoor aan. Ik zag dat de verdachten bleven rennen in de richting van de Arthur van Schendellaan. Er was ongeveer 20 meter afstand tussen mij en de verdachten. Ik zag dat ze het park uitrenden aan de zijde van de Antoon Coolenlaan en ben achter hen aangerend. Vervolgens zag ik dat de verdachten de Felix Timmermanslaan in renden in de richting van de Achterberglaan. Toen ik de straat in rende en deze door kon kijken, zag ik dat de verdachten niet meer in de straat liepen. Op dit punt ben ik de verdachten uit het zicht verloren. Hierop hebben meerdere posten de omgeving rond de Felix Timmermanslaan afgezet. Na ongeveer vijftien minuten ter plaatse kwam er vanuit een doodlopende steeg gelegen naast de woning aan de [adres 3] een persoon gelopen. Deze persoon kwam vanuit het afgezette gebied gelopen en voldeed aan het signalement.
5. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2017322830-3 van 23 oktober 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerde pag. 17-18).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Op 23 oktober 2017 omstreeks 5:40 uur werd ik gestuurd naar de hoek van de Antoon
Coolenlaan met de Felix Timmermanslaan te Uithoorn. Ik hoorde dat er een heterdaad poging
inbraak had plaatsgevonden op de [adres 2] [het hof begrijpt: [adres 2]]
te Uithoorn en dat er twee personen waren weggerend. Toen ik daar stond werd er door een hondengeleider in een tuin gezocht. Tevens werd er met behulp van een warmtebeeldkijker gezocht vanuit een helikopter. Na enige tijd zag ik dat er een jongen uit de brandgang kwam lopen, die gelegen is naast de hoekwoning met adres [adres 3]. Ik zag dat hij een zwarte trainingsbroek aanhad met daarop een zwarte gewatteerde jas van gladde stof. Ik hield de jongen staande en vorderde inzage in zijn identiteitsbewijs. Deze jongen bleek te zijn: [verdachte], geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats]. Ik zag dat de kleding van [verdachte] niet gekreukt was. Ik zag dat [verdachte] verder geen spullen bij zich had. Ik zag later dat de brandgang tegels als ondergrond had. Ik zag nergens een plaats waar je gelegen kon hebben zonder op de tegels te liggen.
6. Een proces-verbaal van aanhouding met nummer PL0900-2017322830-2 van 23 oktober 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerde pag. 31).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant
Op 23 oktober 2017 omstreeks 05:50 uur hield ik op de Felix Timmermanslaan ter hoogte van
nummer 2 in Uithoorn aan: [verdachte], geboren [geboortedag] 1996.
7. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2017224046 van 23 oktober 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 7] en [verbalisant 8] (doorgenummerde pag. 12-14).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisanten:
Bij daglicht liepen wij op 23 oktober 2017 langs de route die de collega’s van de nachtdienst ons geschetst hadden. Dit betrof de route over welke zij de verdachten van de inbraak hebben gevolgd. Hierbij troffen wij omstreeks 9:20 uur een breekijzer aan op het trottoir voor het perceel [adres 4].
8. Een proces-verbaal sporenonderzoek met nummer PL1300-2017224046-14 van 25 oktober 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 9] en [verbalisant 10].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisanten:
Op 23 oktober 2017 om 09:30 uur werd door ons als forensische onderzoekers een forensisch onderzoek naar sporen verricht aan een pand te [adres 2]. Op de begane grond in de voorgevel was aan de rechterzijde een wachtruimte gesitueerd. In de gevel aan de rechterzijde van de wachtruimte was een naar binnendraaiend raam gesitueerd. Onder dit raam was een vensterbank gevestigd. Op deze vensterbank aan de buitenzijde zagen wij fragmenten van schoenzoolafdrukken. Deze fragmenten zijn vermoedelijk de voorzijde van een schoenzool (fijne horizontale lijntjes profiel). De twee schoenzoolafdrukken heb ik, [verbalisant 9], van de vensterbank afgenomen en voorzien van SIN AALD9016NL en SIN AALD9015NL. De schoenzoolafdrukken heb ik veiliggesteld en meegenomen voor nader onderzoek.
9. Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming met nummer PL1300-2017224046-12 van 23 oktober 2017 (doorgenummerde pag. 41-42).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Inbeslagneming
Datum en tijd : 23 oktober 2017 te 12:46 uur
Omstandigheden : Poging inbraak bedrijf, waarbij door FO een voetafdruk is gevonden
Beslagene
Achternaam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Geboren : [geboortedag] 1996
Geboorteplaats : [geboorteplaats]
Object : Schoeisel (schoen)
Aantal/eenheid : 2 stuks
Merk/type : Lanvin
Kleur : Meerkleurig
Bijzonderheden : Groene schoen, zwarte neus, witte zool
10. Een proces-verbaal uitslag sporenonderzoek met nummer PL1100-2017012917-27 van 13 november 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 11].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisant:
Op 13 november 2017 ontving ik, gecertificeerd schoen- en bandensporenonderzoeker en als
zodanig “Deskundige A schoen- en bandensporen”, vanwege de afdeling Forensische
Opsporing politie Amsterdam/Amstelland:
[A] : een paar schoenen, merk Lanvin
[ I ] : Fotografische afdrukken van schoenspoorfragmenten, voorzien van de SIN’s AALD9015NL en AALD9016NL.
Vraagstelling
Verzocht werd de zolen van de schoenen [A] te vergelijken met de aangeboden
schoenspoorfragmenten [I] teneinde vast te stellen of de schoenspoorfragmenten [I] zijn
veroorzaakt met de schoenen [A].
Resultaten
Tijdens een vergelijkend onderzoek tussen enerzijds de schoenspoorfragmenten [I] en
anderzijds de schoenen [A] en de hiermee vervaardigde proefsporen, is gebleken dat:
• het profiel overeen komt.
• er geen niet-verklaarbare verschillen aanwezig zijn.
Conclusie
Op grond van het door mij ingestelde vergelijkende onderzoek concludeer ik, dat de
schoenspoorfragmenten [I] zijn veroorzaakt met schoenen, voorzien van een soortgelijk
profiel aan het profiel van de schoenen [A].
Voor zover de hiervoor vermelde bewijsmiddelen geschriften betreffen als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, zijn deze telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 weken met aftrek van voorarrest, met onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen breekijzer.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en maatregel als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft verzocht om – indien het hof tot een bewezenverklaring komt - conform de LOVS en in aanmerking genomen dat het om een poging ging, een gevangenisstraf voor de duur van niet meer dan zes of zeven weken op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen in het holst van de nacht schuldig gemaakt aan een poging tot inbraak. Daarbij heeft de verdachte getracht in te breken in een tandartspraktijk welke gelegen is middenin een woonwijk. Dat het enkel bij een poging is gebleven is te danken aan oplettende buurtbewoners die de politie hebben gealarmeerd. Een inbraak is een ernstig feit dat niet alleen schade toebrengt, maar ook veel overlast veroorzaakt. Door aldus te handelen heeft de verdachte getoond geen respect te hebben voor andermans eigendom. Bovendien worden door dergelijke vergrijpen de in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid versterkt, bij buurtbewoners in het bijzonder.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 juli 2018 is hij eerder ter zake van soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen het hof in zijn nadeel weegt. Gelet hierop en met name de ernst van het feit kan naar het oordeel van het hof alleen worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof ziet in hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd geen aanleiding om een lagere straf op te leggen dan de hieronder vermelde.
Het hof acht, alles afwegende, de straf zoals opgelegd door de rechtbank passend en geboden.

Beslag

Het bewezen verklaarde is begaan met behulp van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven breekijzer (5470300). Het zal aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
Het in beslag genomen voorwerp dat nog niet is teruggegeven, te weten een paar schoenen van het merk Lanvin (5470403), behoort aan de verdachte toe. Nu het belang van strafvordering het voortduren van het beslag op de schoenen niet langer vordert, zal het hof de teruggave hiervan aan de verdachte gelasten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 december 2016, parketnummer 13-680153-16, opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf reeds onherroepelijk is gelast door de rechtbank Amsterdam op 21 juni 2018 in verband met het niet naleven van de bijzondere voorwaarden.
Het hof wijst de vordering om die reden af.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een breekijzer (5470300).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een paar schoenen van het merk Lanvin (5470403).
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 26 oktober 2017, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 december 2016, parketnummer 13-680153-16, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 6 weken.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Iedema, mr. M.J.A. Duker en mr. M.C. Oostendorp, in tegenwoordigheid van R. Rasink, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 juli 2018.
mrs. M.J.A. Duker en M.C. Oostendorp zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.