In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van het opzettelijk beledigen van een politieambtenaar, [verbalisant], door meermalen de middelvinger op te steken tijdens de rechtmatige uitoefening van diens functie op 14 september 2016 te Amsterdam. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van €150, subsidiair 3 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat er slechts aantekening was gedaan op basis van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de aanhouding van de verdachte door de verbalisant, die op een proportionele wijze heeft gehandeld. De verdachte had de verbalisant meermalen beledigd door de middelvinger op te steken, terwijl hij gemaand was te stoppen. Het hof oordeelde dat de verbalisant in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening was en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan eenvoudige belediging.
De strafbaarheid van de verdachte werd bevestigd, en het hof legde dezelfde straf op als de politierechter had gedaan. Het hof overwoog dat de verdachte niet alleen de verbalisant in zijn eer en goede naam had aangetast, maar ook blijk had gegeven van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag. De op te leggen straf is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de geldboete niet ten uitvoer gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit.