In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1983, had op 24 juli 2015 te Amsterdam een motorrijtuig bestuurd terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit slechts een aantekening was en niet voldeed aan de vereisten van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlasteleggingen die niet bewezen konden worden.
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde werd bevestigd, en het hof oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken. De advocaat-generaal had een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week en een taakstraf van 20 uren geëist. Het hof besloot echter tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een onvoorwaardelijke taakstraf van 40 uren, waarbij het hof rekening hield met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof benadrukte dat een lagere straf niet recht zou doen aan de ernst van het feit en dat de verdachte eerder ter zake van de Wegenverkeerswet was veroordeeld. De beslissing van het hof is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994.