ECLI:NL:GHAMS:2018:2910

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2018
Publicatiedatum
15 augustus 2018
Zaaknummer
23-003064-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake woninginbraak met meerdere verdachten te Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 augustus 2017. De verdachte, geboren in 1996, werd beschuldigd van woninginbraak die plaatsvond op 25 april 2017 te Amsterdam. De inbraak vond plaats in de nachtelijke uren, waarbij de verdachte samen met anderen goederen heeft weggenomen uit de woning van de aangever, die zich op dat moment in het buitenland bevond. De verdachte en zijn medeverdachten werden kort na de inbraak aangehouden in de nabijheid van de woning, waar inbrekerswerktuigen en gestolen goederen werden aangetroffen. Het hof heeft de bewijsvoering beoordeeld, waarbij onder andere camerabeelden en getuigenverklaringen zijn meegenomen. De verdachte heeft zich niet op de zitting laten horen en zijn raadsman heeft gepleit voor vrijspraak, maar het hof heeft de verdachte alsnog schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. Tevens is de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partij, die €161,97 bedraagt. Het hof heeft de ernst van de inbraak en de impact op de slachtoffers meegewogen in de strafoplegging, evenals de recidive van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003064-17
datum uitspraak: 16 mei 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 augustus 2017 in de strafzaak onder de parketnummers
13-684209-17 en 23-001361-14 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1996,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
16 april 2018 en 16 mei 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 april 2017 om (ongeveer) 02.23 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning gelegen aan de [adres 1] , alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), heeft/hebben weggenomen
- een plastic kinderpet/helm en/of
- twee, althans een of meer horloges (merk Maurice Lacroix) en/of
- een AOTEA collection houten doosje en/of
- twee gouden ringen en/of
- twee Sony video camera's en/of
- een Apple airport router en/of een harde schijf en/of een Apple mouse en/of een Apple keyboard en/of
- een paar sokken en/of
- een zwarte Belkin gereedschap tasje met inhoud en/of
- twee, althans een of meer zogenaamde Synology NAS (broodrooster) en/of
- een spaarpot, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot die woning heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak op en/of verbreking van een of meer slot(en) van een raam en/of een deur van voornoemde woning en/of door middel van inklimming via een raam in voornoemde woning en/of door middel van een valse sleutel.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring en strafoplegging komt.

Bewijsoverwegingen

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe, samengevat, aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte één van de personen is die in de woning aan de [adres 1] te Amsterdam hebben ingebroken. Daarbij heeft hij erop gewezen dat uit het proces-verbaal van bevindingen van hoofdagent [naam 1] niet blijkt dat de speurhond die is ingezet een geurspoor heeft gevolgd vanuit de betreffende woning naar de tuin waar de verdachte en zijn twee medeverdachten zijn aangetroffen. Daarnaast zijn zij niet door de betrokken politieambtenaren op de stills van de in de woning gemaakte camerabeelden herkend als de personen die zich daar in de woonkamer hebben bevonden, terwijl de gelijkenissen tussen de kleding van één van de personen die op de beelden is te zien en die van de verdachte ten tijde van zijn aanhouding onvoldoende zeggingskracht hebben. Ook het aantreffen van buit en inbrekerswerktuigen rechtvaardigt nog niet de conclusie dat de verdachte in de woning heeft ingebroken. Tot slot heeft de verdachte omtrent zijn aanwezigheid in de tuin een verklaring afgelegd, waarvan men zich kan afvragen of die ongeloofwaardig is, aldus de raadsman.
Het hof neemt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.
Op 25 april 2017 omstreeks 02.23 uur kreeg de aangever [slachtoffer] , terwijl hij zich in het buitenland bevond, op zijn mobiele telefoon een melding die inhield dat de beveiligingscamera’s die in zijn woning, gelegen aan de [adres 1] te Amsterdam, waren geplaatst, beweging hadden geregistreerd. Via de live beelden van deze camera’s kon hij gadeslaan dat zich (in elk geval) drie personen in zijn woning bevonden. Vervolgens alarmeerde hij de politie. Hierna heeft hij nog waargenomen dat de drie personen zijn woning doorzochten en dat zij verdwenen toen de politie – kort na 02.30 uur – ter plaatse kwam.
De betrokken politieambtenaren hebben vastgesteld dat de schuifdeur aan de achterzijde van de woning aan de [adres 1] open stond en dat op de eerste verdieping van die woning een raam was geopend. Politieambtenaar [naam 2] liep naar de achterzijde van de woning. Uit de achtertuin hoorde hij geritsel komen. Dat geritsel verplaatste zich via de tuin van de [adres 2] naar – uiteindelijk – de [adres 3] . Kort hierop (om 03.00 uur) werd op het dakterras van de woning op laatstgenoemd adres – liggend onder een ligstoel – de medeverdachte [medeverdachte 1] aangetroffen en aangehouden. De directe omgeving van de woning van [slachtoffer] werd tevens afgezocht met behulp van speurhonden. Daarbij werden omstreeks 03.05 uur aangetroffen en aangehouden [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en de verdachte; zij kwamen uit de nabijgelegen achtertuin van het perceel [adres 4] gelopen. In de [adres 4] werden nog inbrekersgereedschap en enkele van de van de aangever ontvreemde goederen aangetroffen.
Verder is vast komen te staan dat
- de inbraak nog gaande was toen de eerste politieambtenaren ter plaatse kwamen;
- de vluchtwegen voor de daders door de positionering van de politieambtenaren vrij snel daarna zijn afgesloten;
- de kleding die [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en de verdachte bij hun aanhouding droegen, gelijkenissen vertonen met de kleding van de personen die zijn vastgelegd door de camera’s van de aangever;
- diverse kledingstukken die [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en de verdachte bij hun aanhouding droegen smerig waren, terwijl in de woning van de aangever moddersporen zijn aangetroffen;
- de verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] (goede) bekenden zijn van [medeverdachte 1] die zich op zeer bedenkelijke wijze schuilhield onder een ligstoel op een nabijgelegen dakterras.
Het hof acht het gegeven dat de verdachte zich kort na de door meerdere personen gepleegde inbraak in de woning aan de [adres 1] in het holst van de nacht onder zeer verdachte omstandigheden in de onmiddellijke omgeving van die woning heeft bevonden (in een achtertuin van een nabijgelegen woning, in gezelschap van personen wier kleding opvallende gelijkenissen vertoont met die van de daders van de inbraak, welke kleding vuil is, terwijl in de woning moddersporen zijn aangetroffen) in dit geval redengevend voor het bewijs van het ten laste gelegde, in die zin dat daaruit wordt afgeleid dat de verdachte samen met anderen die inbraak heeft gepleegd en derhalve zo nauw en bewust heeft samengewerkt dat sprake is van het medeplegen van de bewezenverklaarde diefstal met braak. In een situatie als de onderhavige mag het uitblijven van een aannemelijke verklaring van de verdachte ook worden betrokken bij de beantwoording van de vraag of het tenlastegelegde medeplegen kan worden bewezen (vgl. HR 6 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1020).
De verdachte heeft op 28 april 2017 ten overstaan van de rechter-commissaris omtrent zijn aanwezigheid in de tuin enkel verklaard dat hij ‘met een grote groep’ was en ‘jointjes aan het roken was’. Voor de juistheid van deze lezing biedt het dossier geen enkel solide aanknopingspunt. De verdachte is noch op de terechtzitting in eerste aanleg, noch die in hoger beroep verschenen. Aldus heeft hij daar zichzelf de kans ontnomen om aan deze lezing handen en voeten te geven en de rechter niet in staat gesteld (ook anderszins) de geloofwaardigheid van de verklaring te onderzoeken. Daarom acht het hof de op 28 april 2017 gepresenteerde lezing niet aannemelijk geworden.
Nu de verdachte geen aannemelijke, voornoemde redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven, kan het tenlastegelegde wettig en overtuigend worden bewezen als na te melden. Het tot vrijspraak strekkende verweer, dat in alle onderdelen wordt verworpen, leidt niet tot een andere oordeel. Daaromtrent wordt nog in het bijzonder overwogen dat de omstandigheid dat de betrokken opsporingsambtenaren de verdachten niet op de door de aangever aangeleverde camerabeelden hebben herkend, niet van ontlastende betekenis is, reeds omdat de personen die op die beelden zijn te zien hoofdbedekking dragen en omdat hun gelaat, blijkens de van de beelden vervaardigde stills (p. 124 e.v.), niet of onvoldoende
en profilof
en facein beeld komt. Aan de bespreking van hetgeen de raadsman heeft opgeworpen met betrekking tot het ‘geurspoor’ komt het hof niet toe, omdat het hof deze omstandigheid niet tot het bewijs bezigt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 april 2017 om 02.23 uur te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres 1] , alwaar verdachte en zijn mededaders zich tegen de wil van de rechthebbende bevonden, hebben weggenomen
- een plastic kinderhelm en
- een horloge (merk Maurice Lacroix) en
- een AOTEA collection houten doosje en
- twee gouden ringen en
- een Sony videocamera en
- een Apple Airport router, een harde schijf, een Apple mouse en een Apple keyboard en
- een paar sokken en
- een zwart Belkin gereedschap tasje met inhoud en
- een Synology NAS
toebehorend aan [slachtoffer] waarbij hij, verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot die woning hebben verschaft door middel van braak op een deur van voornoemde woning.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen hierna zijn vervat.

Bewijsmiddelen

1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2017086556-1 van 25 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 3] (doorgenummerde pag. 1-3).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer] , zakelijk weergegeven:
Op 15 april 2017 heb ik mijn woning aan de [adres 1] te Amsterdam verlaten. Alle ramen en deuren waren afgesloten toen ik mijn woning verliet. Momenteel ben ik in Uganda. Op 25 april 2017 om 03:23 Ugandese tijd (02:23 uur Nederlandse tijd), kreeg ik een notificatie op mijn mobiele telefoon dat er beweging was in mijn woning. Ik had eerder dit jaar 3 beveiligingscamera’s aangeschaft en opgehangen op de begane grond van mijn woning. Via de melding werd de bijbehorende app geopend op mijn telefoon, en werd er meteen een videobestand afgespeeld waarop ik kon zien dat er 2 personen binnen mijn woning stonden bij de voordeur en de deur open hielden voor een derde persoon. Op de beelden is te zien dat de derde persoon binnenloopt en de deur dicht wordt gedaan. De drie vreemde mensen lopen dan verder mijn woning binnen terwijl ze aan het praten zijn. [Na] het zien van de beelden heb ik meteen de politie [in] Amsterdam gebeld en verteld dat er een inbraak gaande was in mijn woning en dat ik momenteel in het buitenland zit. Ik ben daarna de live beelden van mijn camera’s blijven bekijken en zag dat de 3 mensen overal in het huis aan het zoeken waren. Toen de politie aankwam bij mijn woning, merkte ik dat de inbrekers zich achter de voordeur gingen (ver)schuilen. Een paar seconden zag ik ze niet meer. Vervolgens schakelde ik naar de camera in de woonkamer, waarna ik zag dat de achterdeur open was en de inbrekers nergens meer te zien waren. Ik besefte toen dat ik de sleutel voor de achterdeur vergeten was op te bergen. Het is mij opgevallen dat een van de inbrekers rode (of roze) handschoenen aanhad. De camera’s noteren [het hof begrijpt: registeren] alleen beweging op de begane grond. De camerabeelden zijn meegezonden [naar het hof begrijpt: toegezonden aan de politie].
2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2017086556-21 van 25 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 2] en [naam 4] (doorgenummerde pag. 9-10).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven:
Op 25 april 2017 omstreeks 02.30 uur kregen wij, verbalisanten, de melding te gaan naar de [adres 2] te Amsterdam. Enkele minuten later kwamen wij daar aan.
Ik, verbalisant [naam 4] , zag dat de voordeur van perceel nummer [adres 1] half open stond. Ik zag dat er een persoon langs het raam op de bovenste verdieping liep. Ik hoorde op dat moment ook gestommel uit de woning komen. Daarna zag ik opnieuw een persoon langs het raam van de bovenste verdieping lopen. Het gestommel hield minimaal een minuut aan. Daarna zag ik de hondengeleider de woning betreden. Ik heb continu zicht gehad op de trap. Via deze trap heb ik de verdachte niet naar beneden zien komen.
Ik, verbalisant [naam 2] , ben onmiddellijk naar de achterzijde gelopen van [adres 1] . Ik maakte met luide stem duidelijk dat ik [van de] politie was. Onmiddellijk hierna hoorde ik geritsel uit de richting van de achtertuin van [adres 1] . Ik hoorde dat dit geritsel zich verplaatste in de richting van de tuin ernaast, namelijk naar [adres 2] . Ik hoorde dat dit geritsel zich verder verplaatste in de richting van de [adres 3]. Ik hoorde dat het geritsel ophield bij de achtertuin van de [adres 3] ter hoogte van nummer [adres 3]. Ik zag dat er inmiddels meerdere collega’s ter plaatse waren en dat alle vluchtroutes vanaf de plaats delict waren afgesloten.
Omstreeks 03.05 uur heb ik, verbalisant [naam 4] , op aanwijzen van een collega drie verdachten aangehouden. Deze drie personen betroffen:
- [verdachte] , geboren op [geboortedag 1] 1996 te Amsterdam;
- [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedag 2] 1993 te Amsterdam;
- Emir Joel David [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedag 3] 1999 te Amsterdam.
Daarna heb ik op aanwijzen van collega Hoekendijk in totaal elf goederen in beslag genomen die zijn aangetroffen na een onderzoek met de diensthond van deze collega. Deze goederen zijn vermoedelijk van diefstal afkomstig uit de eerder genoemde woning.
3. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2017086556-15 van 25 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 1] (doorgenummerde pag. 13-14).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Op 25 april 2017 omstreeks 02:30 uur kreeg ik de opdracht om te gaan naar de [adres 1] te Amsterdam alwaar een inbraak plaatsvond. Aanrijdend hoorde ik dat er verdachten via de achterkant van de woning waren weggegaan. Ik ben omstreeks 02:50 uur in binnentuinen met mijn gecertificeerde diensthond gaan zoeken naar de verdachten. Mijn hond is getraind en gecertificeerd in het zoeken naar voorwerpen met verse menselijke geuren en het lokaliseren van personen. Ter hoogte van [adres 3] [nummer 1] te Amsterdam gaf ik mijn hond het commando tot zoeken. Ik zag en voelde dat hij mij richting de [adres 4] [nummer 5] leidde. Ik zag dat hij vervolgens langs een auto liep en daar een voorwerp meldde door te blaffen waar kennelijk verse menselijke geur aanzat. Deze voorwerpen betroffen een plastic tasje onder een auto welke met vier krikken van de grond stond en een zwart kastje.
Vervolgens gaf ik mijn diensthond weer het commando tot zoeken. Ik zag dat hij richting de woning liep waar was ingebroken. Hierop ben ik omgedraaid. Mijn hond leidde mij vervolgens richting de [adres 4] , perceel [adres 4] . Ik zag vervolgens drie personen uit de tuin komen van perceel [adres 4] . Ik verzocht aan een inmiddels ter plaatse gekomen collega, verbalisant [naam 4] , de verdachten aan te houden.
Deze aanhouding vond plaats op de [adres 4] ter hoogte van perceel [adres 4] aan de achterzijde.
Vervolgens ben ik met mijn diensthond verder gaan speuren naar voorwerpen. Ik zag dat mijn hond mij leidde richting het struikgewas bij de achterzijde van perceel [adres 4] [het hof begrijpt: [adres 4] ]. Ik zag vervolgens dat mijn hond een horloge meldde. Daarna zag ik dat er bij perceel 89 [het hof begrijpt: [adres 4] [nummer 4]] een klimopstruik was aan de schutting en dat mijn hond hier een schroevendraaier meldde. Ik zag vervolgens dat mijn hond mij leidde richting de woning waar was ingebroken. Ter hoogte van de [adres 4] [nummer 3] meldde mijn hond een tasje. In dit tasje bleek later inbrekerswerktuigen te zitten. Toen ik nogmaals deze locatie langsging met mijn hond, meldde hij een zakje schroeven. Het is mij ambtshalve bekend dat dit soort schroeven worden gebruikt bij de modus operandi kerntrekmethode. Vervolgens ben ik nogmaals gaan zoeken met mijn hond om te kijken of er op locaties mogelijk nog meer spullen lagen. Mijn hond meldde nog meer voorwerpen op de locatie waar het plastic tasje en zwarte kastje zijn gevonden, te weten: een doosje met daarin gouden ringen, een bouwsleutel en twee kindersokken. Mijn collega’s hebben alle voorwerpen in beslag genomen.
4. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2017086556-14 van 25 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 5] (doorgenummerde pag. 11-12).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Op 25 april 2017 omstreeks 02.30 uur kregen wij de melding te gaan naar de [adres 1] te Amsterdam. Ter plaatse gekomen hoorde ik van [de] collega’s die al ter plaatse waren dat er mogelijk nog verdachten in de woning aanwezig waren. Hierop heb ik gelijk mijn gecertificeerde diensthond gepakt. Mijn diensthond is getraind in het speuren/zoeken naar verdachten en voorwerpen waar menselijke geur aanzit. Ik ben gaan zoeken in de woning met mijn hond. Aangekomen op de bovenverdieping van de woning zag ik dat er een raam openstond welke uitkomt op het platte dak van de woning. Ik zag en voelde dat mijn hond mij richting het raam trok en door het raam naar buiten wilde. Hierop ben ik vervolgens samen met mijn hond door het raam naar buiten geklommen op het platte dak. Ik zag dat mijn hond verse menselijke lucht in haar neus had, ik merkte dit doordat zij heel erg aan de riem begon te trekken. Aangekomen bij de dakrand merkte ik aan mijn hond dat zij het dak over wilde steken naar het dakterras van de woning welke gelegen is aan de [adres 3] . Ik zag dat er op de dakrand van [die] woning vegen zaten, als zijnde dat er iemand de dakrand over was geklommen. Hierop heb ik vervolgens mijn collega’s erbij geroepen om op [dat] dakterras te gaan zoeken, waarbij er een verdachte is aangehouden.
5. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2017086556-7 van 25 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 6] , [naam 7] [naam 8] . [naam 9] en [naam 10] (doorgenummerde pag. 6-8).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven:
Op 25 april 2017 omstreeks 02.30 uur kregen wij de melding te gaan naar de [adres 1] te Amsterdam. Wij hebben ons verplaatst naar het genoemde adres.
Wij hoorden portofonisch van de collega’s die als eerste ter plaatse waren dat er zich nog personen in de woning bevonden.
Ter plaatse hebben wij ons tactisch over het terrein verspreid om zo het gebied af te zetten. [De woning op het adres] [adres 1] is een rijtjeswoning die zich ongeveer in het midden van de straat bevindt. De achtertuinen van de woningen op die straat zijn met elkaar verbonden. Vanaf de eerste verdieping kun je via een raam op het dak komen. Via het dak is het mogelijk om alle woningen te bereiken.
Ik, verbalisant Veenstra, zag dat de schuifdeur aan de achterzijde van de woning op de [adres 1] open stond.
Wij hoorden portofonisch dat een hondengeleider op de eerste verdieping van de [adres 1] een open raam aantrof. De hondengeleider kon hierdoor op het dak komen.
Wij hebben aangebeld bij [adres 3] . Nadat de deur werd geopend, hebben wij gevraagd of wij op het dakterras van de woning mochten komen. Op het dakterras lagen verscheidene goederen, waaronder twee ligstoelen. Ik, verbalisant [naam 6] , zag een persoon onder één van deze ligstoelen liggen. Wij hebben de persoon vervolgens als verdachte aangehouden.
Verdachte : [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag 4] 1994 te Amsterdam.
6. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2017086556-2 van 25 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 7] [naam 8] , [naam 6] en [naam 5] (doorgenummerde pag. 18-19).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven:
Op 25 april 2017 omstreeks 03.00 uur wij, verbalisanten, op de locatie [adres 3] te Amsterdam aan als verdachte: [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag 4] 1994 te Amsterdam.
7. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2017086556-34 van 25 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 3] en [naam 11] (doorgenummerde pag. 98-106).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven:
Op 25 april 2017 omstreeks 11:30 uur zijn wij naar de [adres 4] te Amsterdam gegaan om daar de tuin te bekijken waar de drie verdachten zich hadden verscholen. Bij de achtertuin van perceel [adres 4] is een hoge schutting met een afgesloten deur. Wij zagen toen wij door de poort liepen een pleintje waar parkeerplaatsen zijn gesitueerd. Aan de rechterkant van deze parkeerplaats zagen wij een auto op vier krikken staan. Op een meter afstand van deze auto lag een roodkleurige sok waarvan het uiteinde blauw is. Op ongeveer 4 meter van deze sok lag nog een sok met dezelfde kleurstelling op de grond. De sokken zien er schoon uit maar zijn wel drijfnat. De aangever had het over dat een van de daders rode handschoenen droeg. Het is ons ambtshalve bekend dat woninginbrekers wel vaker gebruik maken van sokken als zijnde handschoenen.
8. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2017086556-[adres 3] van 26 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 11] (doorgenummerde pag. 143-144).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Op woensdag 26 april 2017 stelde ik een onderzoek in naar de relatiestatus van de verdachten [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] .
▪ 4-12-2016 [verdachte] en [medeverdachte 2] worden samen gecontroleerd op de Borneolaan
▪ 31-12-2016 [verdachte] en [medeverdachte 2] worden samen gecontroleerd te Amsterdam
▪ 20-1-2017 [medeverdachte 1] en [verdachte] worden samen gecontroleerd te Haarlem
▪ 30-1-2017 [medeverdachte 1] en [verdachte] worden samen gecontroleerd op IJburg
▪ 15-2-2017 [medeverdachte 1] en [verdachte] worden samen gecontroleerd op IJburg
▪ 16-2-2017 [medeverdachte 1] en [verdachte] worden samen gecontroleerd te Amsterdam
▪ 2-3-2017 [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] worden samen gecontroleerd op IJburg
▪ 9-3-2017 [medeverdachte 1] wordt samen gezien met [verdachte] in Amsterdam
▪ 15-3-2017 [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] worden samen in een auto gecontroleerd in Landsmeer
▪ 01-4-2017 [verdachte] en [medeverdachte 3] worden samen gecontroleerd in Oostzaan
▪ 18-4-2017 [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] worden samen gecontroleerd te Amsterdam
Hier is te zien dat de verdachten elkaar op meerdere momenten, ook in verschillende samenstellingen, hebben ontmoet en zelfs op plaatsen buiten Amsterdam zijn gecontroleerd.
9. Een proces-verbaal van 26 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 3] (doorgenummerde pag. 124-132).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Op 25 april 2017 heb ik van aangever [slachtoffer] camerabeelden ontvangen. Op deze camerabeelden staan de daders van de woninginbraak. Ik heb de camerabeelden bekeken en ik heb de relevante beelden in dit proces-verbaal beschreven.
Clip img.2785: camera woonkamer
Ik zie een persoon geheel in het donker gekleed, en hij draagt rode handschoenen en een capuchon op het hoofd. Ik zal deze persoon verder in dit proces-verbaal NN1 noemen.
Clip img.2791: camera woonkamer
Ik zie drie daders in de woonkamer waaronder NN1. Eén van de daders heeft een rode plastic tas met een witte opdruk in zijn handen. Deze [dader] zal ik verder NN2 noemen. Ik zie dat hij spullen welke bovenop de radiator liggen pakt en in de rode tas stopt. Op de camerabeelden is te zien dat NN2 een rode tas bij zich heeft met een witte opdruk.
De hondengeleider trof een rode plastic tas aan onder een auto welke op vier krikken stond. Deze tas is inbeslaggenomen. In deze tas zaten een Apple Mac mini, een Apple toetsenbord, een Apple muis, een Synology DS212 netwerk harde schijf en een Sony videocamera.
Clip img.2793: camera woonkamer
Ik zie NN1 en NN3. Ik zie dat NN1 bij de eettafel staat en dat hij een Noord-Afrikaans uiterlijk heeft. Ik zie dat aan zijn capuchon twee touwtjes hangen. Ik zie dat zijn schoenen aan de zijkanten van de zolen lichtgekleurd zijn. Ik zie dat op de lip van zijn schoen een lichtkleurig logo zit.
Gelijkenissen camerabeelden met kleding van de verdachten
Door collega's zijn de verdachten [het hof begrijpt: [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en de verdachte] gefotografeerd na hun aanhouding en zijn de kledingstukken welke zij droegen gefotografeerd Aan de hand van de camerabeelden zijn gelijkenissen te zien met de kleding die de NN’ers en de aangehouden verdachten droegen. Hieronder zal ik per verdachte de gelijkenissen aan[duiden]:
Verdachte [medeverdachte 2]
Op de jas van de verdachte [medeverdachte 2] zitten reflecterende horizontale strepen. Op de camerabeelden is bij NN3 op beide mouwen van zijn jas een reflecterende horizontale streep te zien. De verdachte [medeverdachte 2] droeg tijdens zijn aanhouding witte sneakers. Op de camerabeelden zijn bij NN3 witte sneakers te zien.
Verdachte [verdachte]
Aan de jas van de verdachte [verdachte] zitten touwtjes aan de capuchon. Bij NN1 zijn op de camerabeelden ook touwtjes aan de capuchon te zien. De zolen van de schoenen van verdachte [verdachte] zijn licht van kleur en hebben een lichtkleurig logo op de lip. Bij NN1 zijn op de belden een lichtkleurige zool te zien en een logo op de lip van de schoenen.
Verdachte [medeverdachte 3]
Op de jas van verdachte [medeverdachte 3] zit op de linkermouw een embleem. Op de camerabeelden heeft NN2 op de linkermouw een embleem.
10. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2017086556-59 van 27 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 3] (doorgenummerde pag. 198-199).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Ik heb aangever [slachtoffer] foto’s gemaild van de goederen die in beslag zijn genomen. Ik vroeg aan hem of hij een mail kon sturen met het overzicht van de goederen die hij herkende als [zijnde] van hem. Hieronder is het overzicht met daarachter de verklaring van de aangever:

Foto 3:plastic kinderpet [het hof begrijpt gelet
op p. 147: kinderhelm] "Politie"
Van mijn dochtertje

Foto 6 en 7:Maurice Lacroix horloge
Van mij

Foto 8:AOTEA collection houten doosje
Van mij

Foto 9 en 10:2 gouden ringen
Van mij

Foto 12 en foto 13:Sony videocamera
Van mij

Foto 14 en 15:Apple Airport router en
harde schijf, Apple mouse, Apple keyboard
Van mij

Foto 16:donkerblauwe sokken
Van mijn zoontje

Foto 17:zwart Belkin gereedschapstasje
Van mij

Foto 18:Inhoud zwart Belkin gereedschapstasje
Van mij

Foto 19 en 20:Synology NAS
Van mij
11. Een proces-verbaal van sporenonderzoek met nummer PL1300-2017086556-47 van 9 mei 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 12] (niet doorgenummerd).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Op 25 april 2017 werd door mij als forensisch onderzoeker een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een gekwalificeerde diefstal in/uit woning, gepleegd 25 april 2017. Het onderzoek is verricht in een woning te [adres 1] te Amsterdam.
Het cilinderslot van de voordeur zou geforceerd zijn. Een slotenmaker zou de voordeur opnieuw hebben voorzien van een cilinderslot. De sleutel van het nieuw cilinderslot werd afgegeven op een politiebureau. Toen ik ter plaatste kwam werd de voordeur voor mij geopend door twee collega's die in bezit waren van de sleutel. Ik zag aan de achterzijde van de achtertuin van de woning dat de schuttingsdeur geforceerd was. Ik zag aan de straatzijde aan de rechterzijde in het hout in de sluitnaad van de schuttingsdeur meerdere in/tegendruksporen. Ik zag een aantal spijkers uitsteken.
In de woning trof ik moddersporen aan.
12. Een proces-verbaal van 26 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 13] (doorgenummerde pag. 107-108).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Bij de verdachten [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zijn diverse kledingstukken in beslag genomen. Ik was op 25 april 2017 belast met het fotograferen daarvan. Opvallend was dat veel van de kledingstukken smerig waren. Hiermee bedoel ik dat er, naar alle waarschijnlijkheid, aarde en/of zand aan de kleding zat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep bevestigt.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen in het holst van de nacht schuldig gemaakt aan een woninginbraak. De gedupeerde woningeigenaar heeft vanuit het buitenland via live beelden moeten toekijken hoe de verdachte en zijn mededaders in zijn woning zijn eigendommen buit maakten. Door een woninginbraak wordt een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de bewoners. In dit geval is gebleken dat de gedupeerde woningeigenaar angst heeft om in zijn woning te slapen en de nodige tijd kwijt is geweest om zijn woning weer op orde te krijgen. Zijn gevoel van veiligheid is dus danig aangetast, terwijl hij van de inbraak ook financiële gevolgen heeft ondervonden. Tot slot worden door dergelijke vergrijpen de in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid versterkt, bij buurtbewoners in het bijzonder. Voor dit alles heeft de verdachte de ogen gesloten en zich kennelijk slechts laten leiden door zijn zucht naar ‘snel geld’.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 april 2018 is hij eerder ter zake van (gekwalificeerde) vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen het hof in zijn nadeel weegt.
Het hof heeft gelet op de straffen die door rechters ter zake van woningbraak aan recidivisten plegen te worden opgelegd. Deze straffen hebben hun weerslag gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daarin wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden genoemd. Het hof neemt deze straf tot uitgangspunt. Nu de verdachte in dit geval het feit (a) in de nachtelijke uren én (b) met anderen heeft begaan en daarbij (c) de betreffende woning flink overhoop heeft gehaald ziet het hof reden om van dat uitgangspunt ten nadele van de verdachte af te wijken. Daarom zal een gevangenisstraf van zeven maanden worden opgelegd. Om de verdachte te weerhouden van het plegen van nieuwe feiten in de toekomst, zal een deel van deze straf in voorwaardelijke vorm worden gegoten.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 161,97. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 161,97. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
Van de zijde van de verdachte is de aansprakelijkheid voor de schadeveroorzakende gebeurtenis – de woninginbraak – betwist. Het ontstaan van de schade, het causale verband met die gebeurtenis en de omvang van de schade is niet weersproken. Naar het oordeel van het hof staat vast dat de verdachte het bewezenverklaarde feit heeft begaan en aldus onrechtmatig jegens de benadeelde partij heeft gehandeld. Hij is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de daaruit rechtstreeks voortvloeiende materiele schade. Nu de gemotiveerde stellingen van de benadeelde partij aangaande de opgevoerde materiele schade door de verdachte (verder) niet (gemotiveerd) zijn betwist, ligt de vordering integraal voor toewijzing gereed.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 18 november 2014 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen jeugddetentie. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 161,97 (honderdeenenzestig euro en zevenennegentig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 161,97 (honderdeenenzestig euro en zevenennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 mei 2017 ten aanzien van de belkosten (€ 87,08) en 15 mei 2017 ten aanzien van de taxikosten (€ 74,89).
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 18 november 2014, parketnummer 23-001361-14, te weten van:
taakstrafbestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
10 (tien) dagenjeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. R. Kuiper en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van
R. Rasink, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 mei 2018.