ECLI:NL:GHAMS:2018:2886
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot schorsing voorlopige hechtenis wegens onmacht
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 augustus 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de verdachte tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 16 juli 2018. De rechtbank had het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte afgewezen. De verdachte, geboren in 1996 en thans verblijvende in het huis van bewaring Justitieel Complex Zaanstad, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. Tijdens de zitting heeft het hof kennisgenomen van de akte van de griffier van de rechtbank en de stukken met betrekking tot de voorlopige hechtenis. De advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. K. Cras, waren aanwezig.
Het hof heeft de beschikking waarvan beroep bekeken en de gronden waarop deze berust. Uit eerdere reclasseringsrapportages blijkt dat de verdachte geen inkomen heeft en niet in staat is om een vaste dagbesteding te hebben. Bovendien is de verdachte niet verschenen op verschillende afspraken bij de reclassering en de gemeente Amsterdam. De toezichthouder heeft aangegeven dat er bij de verdachte meer sprake lijkt te zijn van onmacht dan van onwil. Het hof concludeert dat de verdachte zijn leefsituatie niet goed kan overzien en dat er sprake is van beperkt zelfinzicht en probleeminzicht. Gezien deze omstandigheden acht het hof het onverantwoord om de voorlopige hechtenis te schorsen, vooral omdat er nog geen rapportage van de psycholoog en de reclassering is en er geen goedgekeurd plan van aanpak ligt.
Uiteindelijk heeft het hof het beroep tegen de bestreden beschikking afgewezen. Deze beslissing is genomen in raadkamer door de voorzitter en twee raadsheren, met mr. S. Grote Ganseij als griffier. De advocaat-generaal heeft de beschikking ter kennis van de verdachte gebracht.