ECLI:NL:GHAMS:2018:2885
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Voorlopige hechtenis en recidivegevaar in hoger beroep
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 augustus 2018 in raadkamer uitspraak gedaan over het hoger beroep van een verdachte die in voorlopige hechtenis was genomen. De verdachte, geboren in 1985 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was in detentie in het Justitieel Complex Zaanstad. Het hof behandelde het hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 16 juli 2018, waarin het bevel tot gevangenhouding werd gegeven en het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis werd afgewezen.
Het hof heeft de stukken van de zaak en de akte van de griffier van de rechtbank Amsterdam van 17 juli 2018 bestudeerd, waarin het hoger beroep werd ingesteld. Tijdens de zitting heeft het hof de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. S.C. van Bunnik, gehoord. Het hof concludeert dat er voldoende ernstige bezwaren zijn voor de betrokkenheid van de verdachte bij een inbraak, maar niet voor het medeplegen van een diefstal met geweld. De twaalfjaarsgrond voor voorlopige hechtenis vervalt, maar het hof ziet wel gevaar voor recidive, gezien de eerdere veroordelingen van de verdachte voor gekwalificeerde vermogensdelicten.
Het hof oordeelt dat het schorsingsverzoek van de verdachte onvoldoende onderbouwd is, vooral omdat het reclasseringsrapport nog niet is afgerond. Daarom wordt het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen. De beslissing van het hof is dat het beroep tegen de bestreden beschikking wordt afgewezen.