ECLI:NL:GHAMS:2018:2842
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak in hoger beroep na terugwijzing door de Hoge Raad in een zaak van belaging
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden. De zaak betreft een verdachte die eerder door de politierechter in de rechtbank Noord-Holland was veroordeeld voor belaging, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een werkstraf van 100 uren. De verdachte ging in hoger beroep, waarna het gerechtshof in 2016 het vonnis vernietigde en de verdachte opnieuw veroordeelde tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand. De Hoge Raad vernietigde dit arrest in oktober 2017 en verwees de zaak terug naar het gerechtshof voor herbehandeling.
Tijdens de zitting op 25 juli 2018 heeft het hof de zaak opnieuw onderzocht. De tenlastelegging omvatte verschillende gedragingen van de verdachte die als belaging konden worden gekwalificeerd. Het hof oordeelde echter dat, hoewel het gedrag van de verdachte onfatsoenlijk en hinderlijk was, het niet voldeed aan de criteria voor stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer zoals bedoeld in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. Het hof kwam tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan, en sprak de verdachte vrij.
Daarnaast was er een vordering van de benadeelde partij, die zich had gevoegd in het strafproces met een schadevergoeding van € 1.553,86. Aangezien de verdachte niet schuldig werd bevonden, werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten.