Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
(…)
De kleine kleurenfoto’s die [belanghebbende] op de zitting heeft overgelegd betreffen deels (…) situaties in een andere gemeente (…). Voor zover het gaat om situaties in de gemeente Amsterdam betreffen (
het Hof leest: betreft) het theater- en culturele aankondigingen. De grote kleurenfoto’s die betrekking hebben op Amsterdam betreffen ook alleen theater- en culturele aankondigingen. Deze aankondigingen worden niet in de heffing van de reclamebelasting betrokken. (…) [O]ngelijke behandeling doet zich hier niet voor omdat alle belastingplichtigen, dus ook [belanghebbende], die theater- en culturele aankondigingen verzorgen (verlicht of onverlicht) niet in de heffing van de reclamebelasting worden betrokken.”
Voorwerp van belasting.Artikel 2
Terzake van openbare aankondigingen in letters en symbolen, zichtbaar vanaf de openbare weg, wordt een belasting geheven onder de naam reclamebelasting.
Belastingplicht.Artikel 3
De belasting wordt geheven van wie, dan wel ten behoeve van wie, een openbare aankondiging afkomstig is of wordt aangetroffen, met dien verstande dat:
(…)
bindien een openbare aankondiging wordt aangebracht, instandgehouden of verwijderd door een organisatie die zich daarop ten behoeve van derden toelegt, deze organisatie belastingplichtig is.
Maatstaf van heffing; tarieven.Artikel 4
1. De belasting wordt geheven naar het aantal vanaf de openbare weg zichtbare aantal strekkende meters.
(…)
Tijdvak.Artikel 5
1. Indien de belasting wordt geheven naar jaartarieven, is het belastingtijdvak het jaar waarin de openbare aankondigingen aanwezig zijn.
2. Indien de belasting wordt geheven naar weektarieven, is het belastingtijdvak het aantal weken in het jaar dat de openbare aankondigingen aanwezig zijn.
Wijze van heffing.
De belasting wordt geheven bij wege van aanslag.
(…)
Vrijstellingen.Artikel 8
1. De belasting wordt niet geheven van een gemeentelijk orgaan, indien en voorzover de uitvoering van de aan dit orgaan opgedragen publiekrechtelijke taak de aanwezigheid van de openbare aankondigingen met zich brengt.
2. De belasting wordt niet geheven terzake van:
aeen openbare aankondiging binnen een woning of bedrijf of gedeelte daarvan dat niet tegen een raam of etalageruit is aangebracht.
(…)
3. De belasting wordt niet geheven terzake van ten dienste van het wegverkeer getroffen voorzieningen, waaronder worden begrepen algemene bewegwijzeringen, waarmee een algemeen belang wordt gediend.
Ontstaan belastingschuld; ontheffing.
1. De belasting is verschuldigd bij de aanvang van het belastingtijdvak of, indien dit later is, op het tijdstip waarop de belastingschuld aanvangt.
(…).”
Ik kan daar op antwoorden dat de gemeentelijke wetgever discussies over wat al dan niet als culturele affichage aangemerkt kan worden, kennelijk heeft willen voorkomen. U houdt mij voor dat belanghebbende heeft gesteld dat de rechtbank zelf is gekomen met een rechtvaardigingsgrond voor de vrijstelling voor culturele affichage, namelijk het ‘maatschappelijk belang’. Wat daar ook van moge zijn, de rechtbank had het wel bij het juiste eind. Dit is ook de achtergrond van deze vrijsteling. U vraagt mij aan te geven hoe en wanneer dit beleid is ontstaan. Ik meen mij te herinneren dat begin jaren '90 een discussie is gevoerd of ‘culturele uitingen’, laat ik het maar zo noemen, vrijgesteld dienden te worden van reclamebelasting. De toenmalige wethouder van Financiën (…) heeft toen in samenspraak met de Afdeling belastingen uiteindelijk besloten tot een vrijstelling voor culturele affichage. Zoals gezegd, dit speelde zich allemaal af begin jaren ‘90, maar ik meen mij te herinneren dat hier zelfs al in de jaren ‘80 over is gesproken. De gedachte was dat een reclamebelasting voor culturele affichage maatschappelijk niet geaccepteerd zou worden.
Er zou geen draagvlak voor zijn. Op uw vraag waarom die vrijstelling dan niet in de verordening is opgenomen, antwoord ik dat men er geen ruchtbaarheid aan wilde geven.”
3.Geschil in hoger beroep,
- is ter zake van de abri en de mupi de vrijstelling van artikel 8, derde lid, Verordening van toepassing?
- leidt de vrijstelling van artikel 8, tweede lid, onderdeel a, Verordening tot een schending van het (bestuursrechtelijke) gelijkheidsbeginsel?
- leidt het beleid van de gemeente om geen reclamebelasting te heffen ter zake van aankondigingen van culturele activiteiten ten aanzien van belanghebbende tot een schending van het (bestuursrechtelijke) gelijkheidsbeginsel?
4.Beoordeling van het geschil
Voorts heeft de heffingsambtenaar gesteld dat de vrijstelling voor openbare aankondigingen die op of aan panden zijn aangebracht de acceptatie en aanvaardbaarheid van de heffing als achtergrond heeft.
Eiseres heeft daartoe aangevoerd dat verweerder gelijke gevallen ongelijk behandelt door culturele aankondigingen, affiches op A0 formaat op elektriciteitshuisjes, de door de gemeente gevulde B-zijde van een Mupi en de niet op een toonkast en dergelijke aangebrachte verlichte openbare aankondigingen niet in de heffing te betrekken.
De rechtbank overweegt dat verweerder kennelijk een ongeschreven beleid voert dat ter zake van theaterreclame en andere aankondigingen met een culturele achtergrond niet wordt geheven. Naar het oordeel van de rechtbank is hier, anders dan verweerder stelt, sprake is van gelijke gevallen, nu het in beide gevallen gaat om openbare aankondigingen. Gelet op de Verordening en het karakter van de reclamebelasting is het eventuele culturele karakter van een openbare aankondiging geen relevant onderscheid. Er dient daarom een objectieve en redelijke rechtvaardiging te zijn om de culturele aankondigingen niet mee te nemen in de heffing. De rechtbank leidt uit het door verweerder gestelde af dat culturele aankondigingen buiten de heffing worden gehouden met het oog op het maatschappelijke belang van de culturele aspecten. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee, met inachtneming van de terughoudende toets die de rechtbank hier heeft, sprake van een voldoende objectieve en redelijke rechtvaardiging voor het gemaakte onderscheid.”
Tevens heeft de heffingsambtenaar gesteld dat ook belanghebbende een beroep op de uitzondering voor culturele activiteiten kan doen. Indien culturele affichage plaatsvindt via de abri’s en mupi’s van belanghebbende wordt ook van de vrijstelling geprofiteerd. In dit opzicht is geen sprake van een ongelijke behandeling.
Het vorenoverwogene betekent dat de uitzondering berust op een oogmerk van begunstiging.
Nu met een oogmerk van begunstiging geen reclamebelasting werd geheven ter zake van aankondigingen van culturele activiteiten, dient – op grond van het bestuursrechtelijke gelijkheidsbeginsel – ook de heffing van reclamebelasting ter zake van aankondigingen van niet-culturele activiteiten achterwege te blijven. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt derhalve. De aanslagen dienen op deze grond dienen te worden vernietigd.
De overige grieven van belanghebbende kunnen buiten behandeling blijven.
5.5. Proceskosten
€ 501] = € 2.503,50.
7.Beslissing
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de aanslagen;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag
van € 2.503,50, en
- gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht van (€ 331 + € 503 =) € 834 vergoedt.