ECLI:NL:GHAMS:2018:2828

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 juli 2018
Publicatiedatum
8 augustus 2018
Zaaknummer
23-003432-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgingskwesties rondom het op straat gooien van afval en de beginselen van een goede procesorde

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van het op straat gooien van een blikje in Haarlem op 3 maart 2016, wat in strijd zou zijn met de Wet op de economische delicten en de Wet milieubeheer. De raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat de vervolging in strijd was met de beginselen van een goede procesorde, met name het gelijkheidsbeginsel en de redelijke belangenafweging. Het hof heeft deze argumenten verworpen en geoordeeld dat de vervolging niet in strijd was met de goede procesorde. Het hof oordeelde dat het op straat gooien van afval een hinderlijk feit is dat bijdraagt aan milieuvervuiling en dat het strafrecht deze verantwoordelijkheid moet afdwingen. De verdachte werd schuldig bevonden aan de tenlastelegging en het hof vernietigde het eerdere vonnis, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van €160,00 en 3 dagen hechtenis. Het hof benadrukte dat de verantwoordelijkheid van burgers is om hun afval niet op straat te gooien en dat het openbaar ministerie voldoende bewijs moet hebben om tot vervolging over te gaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003432-17
datum uitspraak: 31 juli 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 17 juli 2017 in de strafzaak onder parketnummer 96-078027-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres].
thans u.a.h. gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 juli 2018.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 maart 2016 te Haarlem op of aan de Kruisweg straatafval, te weten een blikje, in de openbare ruimte heeft achtergelaten, zonder gebruik te maken van de van gemeentewege of anderszins geplaatste of voorgeschreven bakken en/of manden en/of soortgelijke voorwerpen, immers heeft verdachte dat afval op de straat gegooid;
(Artikel 1a, 2 en 6 Wet op de economische delicten j° artikel 10.23 Wet milieubeheer j° Artikel 21 lid 1 Afvalstoffenverordening Haarlem 2013)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bespreking verweer

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting betoogd dat de rechter, in het kader van de beoordeling van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, de beslissing om tot vervolging over te gaan ten volle mag toetsen aan beginselen van een goede procesorde. In deze zaak ziet de verdediging strijd met die beginselen en wel met het gelijkheidsbeginsel: er wordt veel afval op de straat gegooid en het merendeel van deze daders wordt, in tegenstellig tot de verdachte,
nietvervolgd. Voorts is volgens de raadsvrouw sprake van strijdigheid met het beginsel van een redelijke belangenafweging: het vervolgingsbeleid van het openbaar ministerie moet zich om diverse redenen niet (mede) richten op bagateldelicten zoals het onderhavige strafbare feit.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Het in artikel 167, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering neergelegde opportuniteitsbeginsel houdt in dat de officier van justitie een belangenafweging maakt. De wijze waarop – in geval van vervolging – deze belangenafweging heeft plaatsgevonden, staat niet ter beoordeling van de rechter. Slechts indien de vervolging in strijd is met beginselen van een goede procesorde kan sprake zijn van een verval van het recht tot strafvordering en een dientengevolge door de rechter uit te spreken niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie (HR 30 januari 1933,
NJ1993, 591 en HR 21 januari 1986,
NJ1987, 663). In de onderhavige zaak is niet gebleken dat de vervolging in strijd is met beginselen van een goede procesorde. Van strijd met het gelijkheidsbeginsel is geen sprake: daders van soortgelijke strafbare feiten worden wel degelijk vervolgd als er voldoende bewijs is dat naar die daders wijst. Voorts acht het hof het op straat gooien van een blikje (door de raadsvrouw consequent en onjuist als flesje geduid) niet een ‘bagateldelict’ dat – na een redelijke belangenafweging – niet voor vervolging in aanmerking komt. Het is de verantwoordelijkheid van burgers hun afval niet op straat te gooien en het is de taak van het strafrecht deze verantwoordelijkheid hard te maken en af te dwingen door middel van een passende sanctionering. Het hof verwerpt aldus het niet-ontvankelijkheidsverweer van de raadsvrouw.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 maart 2016 te Haarlem op of aan de Kruisweg straatafval, te weten een blikje, in de openbare ruimte heeft achtergelaten, zonder gebruik te maken van de van gemeentewege of anderszins geplaatste of voorgeschreven bakken en/of manden, immers heeft verdachte dat afval op de straat gegooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 10.23 van de Wet milieubeheer.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van 160,00 euro subsidiair 3 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het op straat gooien van een bierblikje, ondanks het feit dat er in het gebied waar de verdachte zich bevond afvalbakken stonden. Dit is een hinderlijk feit dat bijdraagt aan de vervuiling van het milieu en bij andere gebruikers van de openbare ruimte ergernis opwekt en/of hen ertoe aanzet het milieu eveneens te vervuilen. In een klein dichtbevolkt land als Nederland moet dit zoveel mogelijk worden voorkomen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 juli 2018 is hij eerder ter zake van andersoortige strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 10.23 van de Wet milieubeheer en artikel 21 Afvalstoffenverordening Haarlem 2013.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 31 maart 2016 onder CJIB nummer 4132542002551368.
Ten aanzien van het bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 160,00 (honderdzestig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. E. van Die, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 juli 2018.
Mr. E. van Die is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[…]