Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
Dat partijen tijdens de bijeenkomst van 18 augustus 2017 overeenstemming zouden hebben bereikt over de koop van de bekistingsmachine, wordt door [geïntimeerde] betwist en strookt bovendien niet met de communicatie die daarna nog tussen hen heeft plaatsgevonden. Als op 18 augustus 2017 overeenstemming zou zijn bereikt is het niet logisch dat [directeur] daarna op 21 augustus 2017 een bericht stuurt aan [V] met een definitieve aanbieding. Wel ondersteunt deze gang van zaken het standpunt van [geïntimeerde] dat zij steeds duidelijk heeft gemaakt dat interne toestemming (van de door [geïntimeerde] zo genoemde raad van commissarissen of raad van bestuur) nodig was om tot een koopovereenkomst te kunnen komen. De e-mail van 21 augustus 2017 is in dat licht begrijpelijk; [appellant] en [V] hadden kennelijk overeenstemming bereikt over de prijs en de leveringsdatum van de bekistingsmachine, maar [V] moest met deze aanbieding nog interne goedkeuring regelen binnen [geïntimeerde] . Dat interne goedkeuring nog vereist was moet ook bij [appellant] duidelijk zijn geweest, anders zou hij niet op 29 augustus 2017 aan [V] hebben gevraagd hoe de vergadering was verlopen. Ook is het als de koop rond zou zijn geweest niet logisch dat [V] op 30 augustus 2017 een Whatsapp stuurt aan [appellant] waarin hij meedeelt dat de raad van bestuur nog een besluit moet nemen.“
daarmeeovereenstemming was ontstaan. In het telefoongesprek van 4 september 2017 zou [V] hebben gezegd dat “
de kogel door de kerk is”, hetgeen in de e-mail van 6 september 2017 zou zijn bevestigd met de woorden: “
de bevestiging van mijn directeur dat we met je in zee willen gaan”.