ECLI:NL:GHAMS:2018:2703

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2018
Publicatiedatum
1 augustus 2018
Zaaknummer
23-003553-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in verkeerszaak met ernstig letsel na aanrijding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een beroepschauffeur, was betrokken bij een verkeersongeval op 22 oktober 2015 te Amsterdam, waarbij een bromfietser, [slachtoffer], ernstig letsel opliep. De verdachte werd primair ten laste gelegd dat hij zich zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig had gedragen door geen voorrang te verlenen aan de bromfietser. Het hof oordeelde echter dat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan deze overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, en sprak hem vrij van het primair ten laste gelegde.

Wel achtte het hof het subsidiair ten laste gelegde bewezen, namelijk dat de verdachte zich zodanig had gedragen dat daardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt, wat in strijd is met artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof overwoog dat de verdachte zich niet voldoende had vergewist van de aanwezigheid van de bromfietser en geen voorrang had verleend, wat leidde tot de aanrijding.

De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,00 en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor drie maanden. In hoger beroep besloot het hof de geldboete te verlagen naar € 500,00 en geen ontzegging op te leggen, rekening houdend met de blanco strafblad van de verdachte en zijn inzicht in de gevolgen van zijn handelen. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en deed opnieuw recht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003553-17
datum uitspraak: 1 augustus 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 oktober 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-679012-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1956,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 juli 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 22 oktober 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een bedrijfsauto - in de hoedanigheid van beroepschauffeur -, daarmee rijdende over de Radarweg en/of de kruising van de Radarweg met de Plimsollweg, zich zodanig, te weten zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan een ander, zijnde [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken binnenste enkelknobbel (rechts) en een scherf fractuur van het basiskootje van de duim (rechts), in elk geval zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Radarweg, komende uit de richting van de Westhavenweg en gaande in de richting van de Basisweg,
verdachte is, gekomen bij voornoemde kruising naar rechts af gaan slaan teneinde de Plimsollweg te gaan berijden,
verdachte heeft zich hierbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende, van vergewist dat een bromfietser, zijnde voornoemde [slachtoffer], (het bromfiets/fietspad van) de Radarweg bereed, komende uit de richting van de Basisweg en gaande in de richting van de Westhavenweg,
verdachte heeft voornoemde bromfietser geen voorrang verleend, althans niet voor laten gaan en/of heeft verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, uitgeweken voor deze bromfietser,
voornoemde [slachtoffer] heeft (vervolgens) een noodremming gemaakt waarna hij tegen de door verdachte bestuurde bedrijfsauto is aangereden en/of aangebotst, waardoor aan die [slachtoffer] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel, in elk geval zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht;
subsidiair:
hij op of omstreeks 22 oktober 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een bedrijfsauto - in de hoedanigheid van beroepschauffeur -, daarmee rijdende over de Radarweg en/of de kruising van de Radarweg met de Plimsollweg, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Radarweg, komende uit de richting van de Westhavenweg en gaande in de richting van de Basisweg,
verdachte is, gekomen bij voornoemde kruising naar rechts af gaan slaan teneinde de Plimsollweg te gaan berijden,
verdachte heeft zich hierbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende, van vergewist dat een bromfietser, zijnde [slachtoffer], (het bromfiets/fietspad van) de Radarweg bereed, komende uit de richting van de Basisweg en gaande in de richting van de Westhavenweg,
verdachte heeft voornoemde bromfietser geen voorrang verleend, althans niet voor laten gaan en/of heeft verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, uitgeweken voor deze bromfietser,
voornoemde [slachtoffer] heeft (vervolgens) een noodremming gemaakt waarna hij tegen de door verdachte bestuurde bedrijfsauto is aangereden en/of aangebotst.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vrijspraak primair ten laste gelegde

Het hof is anders dan de advocaat-generaal en met de raadsman van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd. Dat oordeel berust op het volgende.
In essentie wordt de verdachte verweten dat hij op 22 oktober 2015 in het verkeer zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend of onachtzaam heeft gehandeld, doordat hij met zijn bedrijfsauto voor de kruising van de Radarweg met de Plimsollweg te Amsterdam rechtsaf is afgeslagen en daarbij zich er niet (voldoende) van heeft vergewist dat een bromfietser, te weten [slachtoffer], hem, verdachte, over het rechtsgelegen fietspad voor twee richtingen tegemoet reed en deze geen voorrang heeft verleend, waardoor [slachtoffer] tegen de door de verdachte bestuurde bedrijfsauto is gebotst.
Uit het dossier blijkt dat de verdachte geen alcohol had gedronken of onder invloed was van drugs, dat hij niet was afgeleid door het gebruik van een mobiele telefoon, dat zowel de verdachte als [slachtoffer] niet te hard reden, dat hun voertuigen geen gebreken hadden, dat zij beiden mochten rijden waar zij reden en dat het zicht op dat moment goed was.
Daarmee resteert als het aan de verdachte te maken verwijt dat hij [slachtoffer], rijdend op zijn bromfiets, niet heeft gezien, hoewel [slachtoffer] wel zichtbaar voor hem moet zijn geweest en de verdachte daarop zijn rijgedrag moet hebben kunnen afstemmen, en de verdachte hem aldus geen voorrang heeft verleend. Ofschoon de gevolgen ernstig zijn geweest is dit rijgedrag, naar het oordeel van het hof, niet van dien aard dat het als zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend moet worden aangemerkt.
Om die redenen is niet komen vast te staan dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair:
hij op 22 oktober 2015 te Amsterdam, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een bedrijfsauto - in de hoedanigheid van beroepschauffeur -, daarmee rijdende over de Radarweg en de kruising van de Radarweg met de Plimsollweg, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Radarweg, komende uit de richting van de Westhavenweg en gaande in de richting van de Basisweg,
verdachte is, gekomen bij voornoemde kruising naar rechts af gaan slaan teneinde de Plimsollweg te gaan berijden,
verdachte heeft zich hierbij niet voldoende ervan vergewist dat een bromfietser, zijnde [slachtoffer], het fietspad van de Radarweg bereed, komende uit de richting van de Basisweg en gaande in de richting van de Westhavenweg,
verdachte heeft voornoemde bromfietser geen voorrang verleend,
voornoemde [slachtoffer] heeft vervolgens een noodremming gemaakt waarna hij tegen de door verdachte bestuurde bedrijfsauto is aangereden.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,00, subsidiair 20 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,00, subsidiair 20 dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt. Hij heeft op een kruispunt geen voorrang verleend aan een medeweggebruiker, waardoor een aanrijding is ontstaan tussen zijn bedrijfsauto en de bromfiets van die medeweggebruiker. De verdachte heeft door aldus te handelen de verkeersveiligheid in gevaar gebracht. Door het ongeval heeft het slachtoffer aanzienlijk lichamelijk letsel opgelopen. Zijn binnenste enkelknobbel en duim zijn gebroken. Daardoor heeft hij enkele maanden zijn werk niet kunnen uitoefenen.
Het hof weegt in het voordeel van de verdachte mee dat hij een blanco strafblad heeft en dat hij vanaf het begin inzicht heeft getoond in zijn handelen en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer. Gelet hierop, alsmede gelet op het feit dat de verdachte zijn werk niet meer zal kunnen verrichten wanneer hij niet over zijn rijbewijs kan beschikken, zal het hof geen ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker, mr. R.D. van Heffen en mr. A.M. Kengen, in tegenwoordigheid van mr. D. Zeiss, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 augustus 2018.
mr. R.D. van Heffen en mr. D. Zeiss zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.