ECLI:NL:GHAMS:2018:2561

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
19 juli 2018
Zaaknummer
23-001822-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in drugszaken

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De veroordeelde, geboren in 1983, was eerder veroordeeld voor verschillende strafbare feiten, waaronder opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal van elektriciteit. Het openbaar ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de veroordeelde een geldbedrag van € 25.190,11 zou betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De politierechter had de veroordeelde veroordeeld tot betaling van € 22.446,23.

In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de veroordeelde en zijn raadsvrouw. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde een hennepkwekerij had met 101 hennepplanten en dat hij in totaal € 6.202,82 aan wederrechtelijk verkregen voordeel had. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en een nieuwe beslissing genomen, waarbij het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel werd vastgesteld op € 6.202,82. De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals dat gold ten tijde van de bewezenverklaring.

Het hof heeft de verplichting opgelegd aan de veroordeelde om dit bedrag aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de rechters A.D.R.M. Boumans, P.C. Römer en M. Iedema zitting hadden. Het arrest is openbaar uitgesproken op 17 juli 2018.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001822-16
datum uitspraak: 17 juli 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 30 april 2015 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummers 15-710544-13 en 15-700374-14 tegen de veroordeelde:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
adres: [adres] .

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 25.190,11.
De veroordeelde is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 30 april 2015 veroordeeld ter zake van -kort gezegd- opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 eerste lid onder B van de Opiumwet gegeven verbod, diefstal van elektriciteit, opzettelijk handelen in strijd met een in artikel eerste lid onder C van de Opiumwet gegeven verbod, en in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander en terwijl hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking of tegemoetkoming.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 30 april 2015 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 22.446,23 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 17 juli 2018 veroordeeld ter zake van kort gezegd- opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 eerste lid onder B van de Opiumwet gegeven verbod, diefstal van elektriciteit, opzettelijk handelen in strijd met een in artikel eerste lid onder C van de Opiumwet gegeven verbod, en in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander en terwijl hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking of tegemoetkoming.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen in hoger beroep van 15 augustus 2017 en 3 juli 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van zijn schriftelijke conclusie van 28 juni 2017 gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 22.446,23 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De raadsvrouw van de veroordeelde heeft ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van haar schriftelijke conclusie van 25 april 2017 primair verzocht tot afwijzing van de vordering, omdat de oogst van de veroordeelde mislukt was. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat er slechts sprake is geweest van twee oogsten in plaats van drie.
Bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft het hof zich mede gebaseerd op het proces-verbaal van bevindingen van 13 november 2013, met nummer PL11EZ-2013063328-17, opgesteld door verbalisant [verbalisant] . Voorts heeft het hof zich gebaseerd op de stukken van het dossier in de strafzaak.
In de strafzaak is het hof gekomen tot een bewezenverklaring van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, te weten het telen van 101 hennepplanten.
Op 6 oktober 2013 is in de woning van de veroordeelde een ingerichte hennepkwekerij aangetroffen met twee kweekruimtes. In kweekruimte A stonden 43 hennepplanten en in kweekruimte B 58 hennepplanten. De veroordeelde heeft tijdens zijn verhoor bij de politie op 6 oktober 2013 verklaard dat de hennepplanten die op dat moment in zijn woning stonden ongeveer drie weken oud waren. Hij heeft daarnaast verklaard dat hij één eerdere oogst heeft gehad, maar dat die grotendeels is mislukt. Hij zou voor deze oogst € 750,- hebben ontvangen. Deze stelling van de veroordeelde is echter niet onderbouwd, laat staan met concrete en verifieerbare gegevens, zodat het hof hieraan voorbij zal gaan. Dit geldt ook voor de stellingen van de veroordeelde met betrekking tot de kosten dat hij € 5,- per stek heeft betaald en dat hij € 400,- voor de aanleg van elektra heeft betaald. Het hof zal bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgaan van hetgeen is opgenomen in het rapport ‘Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht’ van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie van 1 november 2010 (het BOOM rapport).
In het voordeel van de veroordeelde zal het hof wel uitgaan van één eerdere oogst, nu niet voldoende aannemelijk is dat de veroordeelde meer oogsten heeft gehad.
Het hof komt tot de volgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Opbrengst
In kweekruimtes A en B stonden in totaal 101 hennepplanten. Het beplante oppervlak is niet vastgesteld door de verbalisanten. Volgens het BOOM rapport (p. 2) kan in dat geval worden uitgegaan van minimaal 28,2 gram hennep per plant.
De totale opbrengst hennep voor beide kweekruimtes is daarmee 2.848,2 gram.
Hier zal een gewicht van 714,6 gram hennep van worden afgetrokken, aangezien deze hoeveelheid hennep is aangetroffen in een droognet en dus geen voordeel heeft opgeleverd.
Nu de daadwerkelijke verkoopopbrengst niet kan worden vastgesteld, wordt – conform het BOOM rapport, p. 2 – uitgegaan van een opbrengst van € 3.280 per kilogram.
De totale opbrengst komt daarmee op (2133,6 x 3,28 =)
€ 6.998,21.
Kosten
Voor de berekening van de kosten zal het hof aansluiting zoeken bij het BOOM rapport (p. 3). De volgende kosten zullen worden afgetrokken van de opbrengst:
Afschrijvingskosten: € 150,-
Hennepstekken: € 287,85 (101 x € 2,85)
Variabele kosten: € 336,33 (101 x € 3,33)
Kosten canacutter: € 21,21 (101 x 0,21)
De totale kosten komen hiermee op
€ 795,39.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel komt hiermee op € 6.998,21 - € 795,39 =
€ 6.202,82.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de veroordeelde dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 6.202,82.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 6.202,82 (zesduizend tweehonderdtwee euro en tweeëntachtig cent).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 6.202,82 (zesduizend tweehonderdtwee euro en tweeëntachtig cent).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. P.C. Römer en mr. M. Iedema, in tegenwoordigheid van mr. K. van der Togt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 juli 2018.
Mr. P.C. Römer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.