ECLI:NL:GHAMS:2018:2560

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
19 juli 2018
Zaaknummer
23-001821-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor handelen in strijd met de Opiumwet, diefstal en uitkeringsfraude

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1983, werd beschuldigd van het telen van hennep, diefstal van elektriciteit en uitkeringsfraude. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk telen van 101 hennepplanten in een woning te Zaandam en het illegaal aftappen van elektriciteit. Daarnaast werd de verdachte verweten dat hij opzettelijk had nagelaten om tijdig de benodigde gegevens te verstrekken in het kader van de Wet werk en bijstand, wat leidde tot bevoordeling van zichzelf.

Tijdens de zittingen in hoger beroep op 15 augustus 2017 en 3 juli 2018 heeft de raadsvrouw van de verdachte aangevoerd dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, omdat de verbalisanten zonder toestemming de woning van de verdachte waren binnengetreden. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte toestemming had gegeven voor de toegang, waardoor het bewijs rechtmatig was verkregen. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en het vonnis van de politierechter vernietigd.

De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de negatieve maatschappelijke effecten van de hennepteelt en de schade die de verdachte heeft veroorzaakt door de diefstal van elektriciteit en de sociale zekerheidsfraude. De op te leggen straf is gegrond op de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001821-16
datum uitspraak: 17 juli 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 30 april 2015 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-710544-13 en 15-700374-14 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen in hoger beroep van 15 augustus 2017 en 3 juli 2018.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
Zaak A:
1:
hij in of omstreeks de periode van 6 augustus 2013 tot en met 06 oktober 2013 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, opzettelijk (in de uitoefening van een beroep of bedrijf) heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt (in een pand/woning, gelegen op/aan de [adres 2]) een hoeveelheid van ongeveer 101 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2:
hij in of omstreeks de periode van 19 mei 2013 tot en met 06 oktober 2013 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in/uit een pand/woning, gelegen op/aan de [adres 2]) heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan "[bedrijf]", in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.
3:
hij op of omstreeks 06 oktober 2013 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 101 hennepplanten en/of 3573 gram henneptoppen, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Zaak B(gevoegd):
1:
hij in of omstreeks de periode van 07 maart 2013 tot en met 06 oktober 2013 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 Wet werk en bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand (norm alleenstaande), dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft hij verdachte, (telkens) opzettelijk nagelaten tijdig en/of volledig (bij) de (Sector Werk & Inkomen van de) gemeente Zaanstad op de hoogte te stellen en/of in te lichten en/of op te geven dat hij, verdachte, werkzaamheden verrichtte (ten behoeve van de teelt en/of bereiding/bewerking/verwerking van hennepplanten) en/of (daaruit) inkomsten genoot/tegoed had en/of (in zijn woning, gelegen op/aan de [adres 2] te Zaandam) een hennepkwekerij aanwezig had.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bespreking verweer

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van feiten 1, 2 en 3 in zaak A. Op 6 oktober 2013 zijn de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] binnengetreden in de woning van de verdachte, terwijl zij daartoe niet bevoegd waren. De verdachte heeft geen toestemming aan de verbalisanten gegeven om zijn woning te betreden. Er is daarmee sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek zoals bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Dit dient te leiden tot bewijsuitsluiting van de bewijsmiddelen in het dossier, aldus de raadsvrouw.
In het proces-verbaal van bevindingen van 28 oktober 2013 van verbalisanten Sanli en Heeres is de wijze van binnentreden in de woning van de verdachte op 6 oktober 2013 beschreven. Uit dit proces-verbaal blijkt dat de verbalisanten de opdracht hebben gekregen naar de woning van de verdachte te gaan om een andere persoon, genaamd [medeverdachte], buiten heterdaad aan te houden. De verdachte zou tegen de verbalisanten hebben gezegd dat zij mochten binnenkomen en in de kamers mochten kijken, maar dat verder niemand in de woning aanwezig was.
De verbalisanten zijn ter terechtzitting in hoger beroep gehoord als getuige. Zij hebben beiden verklaard dat de verdachte aan hen toestemming heeft gegeven om zijn woning te betreden.
Op grond van het vorenstaande is niet gebleken dat zich een vormverzuim heeft voorgedaan in het voorbereidend onderzoek naar het aan de verdachte ten laste gelegde feit, als bedoeld in artikel 359a Sv. Het door de raadsvrouw betwiste bewijs is, mede gelet op de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaringen van de verbalisanten, rechtmatig verkregen en er is geen grond voor de door de raadsvrouw verzochte bewijsuitsluiting. Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
1:
hij in de periode van 6 augustus 2013 tot en met 6 oktober 2013 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk heeft geteeld in een woning, gelegen aan de [adres 2], een hoeveelheid van 101 hennepplanten.
2:
hij in de periode van 6 augustus 2013 tot en met 6 oktober 2013 te Zaandam, gemeente Zaanstad, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning, gelegen aan de [adres 2], heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, geheel toebehorende aan [bedrijf], waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
3:
hij op 6 oktober 2013 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk aanwezig heeft gehad 101 hennepplanten.
Zaak B(gevoegd):
1:
hij in de periode van 6 augustus 2013 tot en met 6 oktober 2013 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 Wet werk en bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft hij, verdachte, telkens opzettelijk nagelaten tijdig de Sector Werk & Inkomen van de gemeente Zaanstad op de hoogte te stellen dat hij, verdachte, werkzaamheden verrichtte ten behoeve van de teelt van hennepplanten en daaruit inkomsten genoot en in zijn woning, gelegen aan de [adres 2] te Zaandam, een hennepkwekerij aanwezig had.
Hetgeen in de zaken A en B meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 en 3 bewezen verklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Het in de zaak B bewezen verklaarde levert op:
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op die verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen van hennep. Gezien de hoeveelheid aangetroffen planten kan het niet anders dan dat de hennep voor verdere verspreiding bedoeld was. Het gebruik van hennep kan schadelijke gevolgen meebrengen voor de gezondheid van de gebruikers daarvan. Bovendien leidt de teelt van hennep veelal tot negatieve maatschappelijke effecten en gaat zij niet zelden gepaard met andere vormen van criminaliteit. De verdachte heeft daar door zijn handelen aan bijgedragen. Bovendien heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de diefstal van elektriciteit ten behoeve van de hennepplantage. Hij heeft op illegale wijze stroom afgetapt, zonder dat dit werd geregistreerd en zonder dat er voor werd betaald, waardoor het energiebedrijf schade heeft opgelopen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het illegaal aftappen van elektriciteit, naast de omstandigheid dat het daarbij om diefstal gaat, kan leiden tot gevaarlijke situaties als kortsluiting en brand.
De verdachte heeft zich tot slot schuldig gemaakt aan sociale zekerheidsfraude. Hierdoor heeft hij de gemeente Zaanstad en daarmee de gemeenschap voor een aanzienlijk bedrag benadeeld en bovendien het vertrouwen, waarop het stelsel van sociale voorzieningen in Nederland is gebaseerd, geschaad.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 juni 2018 is hij eerder voor andersoortige feiten onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 55, 57, 63, 227b en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-710544-13 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 15-700374-14 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 15-710544-13 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 15-700374-14 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. P.C. Römer en mr. M. Iedema, in tegenwoordigheid van
mr. K. van der Togt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 juli 2018.
Mr. P.C. Römer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.